ECLI:NL:RBZWB:2023:6191
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in belastingzaak met betrekking tot parkeerbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2023, wordt het verzoek van belanghebbende om een proceskostenveroordeling tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. Het verzoek is ingediend na de intrekking van het beroep tegen het besluit van de heffingsambtenaar van 13 september 2022, waarin een kostenvergoeding bij de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting was afgewezen. Belanghebbende trok het beroep in nadat de heffingsambtenaar op 21 maart 2023 had medegedeeld dat er alsnog proceskosten moesten worden toegekend voor de bezwaarfase.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De heffingsambtenaar heeft erkend dat er aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak en wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. De rechtbank legt uit dat wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende is tegemoetgekomen door te erkennen dat er in de bezwaarfase een kostenvergoeding had moeten worden toegekend. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe en kent belanghebbende een vergoeding van zijn proceskosten toe. De vergoeding is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij voor de rechtsbijstand door de gemachtigde een vast bedrag per proceshandeling is vastgesteld. De totale vergoeding bedraagt € 505,25, inclusief het griffierecht van € 50,-. Tevens wordt er wettelijke rente toegekend indien de proceskostenvergoeding en/of het griffierecht niet tijdig wordt betaald.