ECLI:NL:RBZWB:2023:6190
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in belastingzaak met betrekking tot parkeerbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2023, wordt het verzoek van belanghebbende om een proceskostenveroordeling tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. Het verzoek is ingediend na de intrekking van het beroep tegen een besluit van de heffingsambtenaar van 16 november 2022, waarin de proceskostenvergoeding voor een naheffingsaanslag parkeerbelasting was afgewezen. Belanghebbende trok het beroep in nadat de heffingsambtenaar op 14 maart 2023 had aangegeven dat er alsnog een kostenvergoeding moest worden toegekend voor de bezwaarfase.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De heffingsambtenaar heeft erkend dat er aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting en wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. De rechtbank legt uit dat wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende is tegemoetgekomen, aangezien het bezwaar gegrond is verklaard en de kostenvergoeding in de bezwaarfase had moeten worden toegekend. De rechtbank kent een totale proceskostenvergoeding van € 357,25 toe aan belanghebbende, inclusief het griffierecht van € 50,-. Tevens wordt bepaald dat wettelijke rente verschuldigd is indien de proceskostenvergoeding en/of het griffierecht niet binnen vier weken na de uitspraak wordt betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.