ECLI:NL:RBZWB:2023:6186

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
BRE 23/104
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding in belastingzaak na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2023, wordt het verzoek van de belanghebbende om een proceskostenvergoeding beoordeeld. De belanghebbende had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, dat de kostenvergoeding bij de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag parkeerbelasting had afgewezen. Na de intrekking van het beroep, omdat de heffingsambtenaar op 1 mei 2023 had medegedeeld dat alsnog een kostenvergoeding moest worden toegekend, verzocht de belanghebbende de rechtbank om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek. De heffingsambtenaar heeft erkend dat er aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe, omdat de heffingsambtenaar geheel aan de belanghebbende is tegemoetgekomen door de kostenvergoeding alsnog toe te kennen. De rechtbank legt uit dat, volgens de wet, een bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen.

De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De belanghebbende krijgt een vergoeding van € 357,25, inclusief het door hem betaalde griffierecht van € 50,-. Daarnaast is er recht op wettelijke rente indien de vergoeding niet tijdig wordt betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten. Belanghebbende heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van de heffingsambtenaar van 15 december 2022. Het beroep ziet op de afwijzing van de kostenvergoeding bij de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] . Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken omdat de heffingsambtenaar op 1 mei 2023 heeft medegedeeld dat alsnog een kostenvergoeding moet worden toegekend voor de bezwaarfase.
1.1.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank meegedeeld dat er aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de heffingsambtenaar aan belanghebbende tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de heffingsambtenaar geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 9 januari 2023 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van belanghebbende gegrond is verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen. De heffingsambtenaar heeft op 1 mei 2023 medegedeeld dat er in de bezwaarfase een kostenvergoeding had moeten worden toegekend. Hiermee is de heffingsambtenaar tegemoetgekomen aan het beroep van belanghebbende.
Welk bedrag aan proceskosten moet de heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Belanghebbende krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft in bezwaar en beroep gevraagd om vergoeding van de proceskosten. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend. Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde de factor 0,50 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 148. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. Gelet op de eenvoud en het geringe gewicht van de zaak alsmede de geringe werkbelasting van de gemachtigde ziet de rechtbank aanleiding om factor 0,25 toe te passen. De vergoeding voor de beroepsfase bedraagt dan € 209,25.
Krijgt belanghebbende een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [3] . Belanghebbende moet zich hiervoor dan ook tot de heffingsambtenaar wenden.
Wettelijke rente
7. Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist wordt dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht en/of de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak [4] .

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 357,25 aan proceskosten aan belanghebbende;
- beslist dat, voor zover de proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 13 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
(De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
4.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358