ECLI:NL:RBZWB:2023:6172
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen kostenvergoeding voor bezwaarfase naheffingsaanslag parkeerbelasting
Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die op 29 november 2022 was gedaan. Het beroep betrof de kostenvergoeding voor de bezwaarfase inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De gemachtigde van de belanghebbende stelde dat de uitspraak op bezwaar pas op 10 januari 2023 per e-mail bekend was gemaakt, waardoor de beroepstermijn later zou zijn gaan lopen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was van de zijde van de heffingsambtenaar dat de uitspraak op bezwaar eerder bekend was gemaakt, en ging uit van de stelling van de gemachtigde dat het beroep tijdig was ingesteld.
De rechtbank overwoog dat de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase ter discussie stond. De belanghebbende was van mening dat door de latere bekendmaking door de heffingsambtenaar een onjuist tarief voor de kostenvergoeding was gehanteerd. De rechtbank verwierp deze stelling, omdat bekendmaking van een besluit geen voorwaarde is voor de totstandkoming ervan. Er waren geen aanwijzingen dat het besluit niet in 2022 tot stand was gekomen, en de heffingsambtenaar had terecht het tarief gehanteerd dat gold in 2022. De rechtbank concludeerde dat het beroep kennelijk ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens was met de uitspraak.