ECLI:NL:RBZWB:2023:6168
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen kostenvergoeding naheffingsaanslag parkeerbelasting
Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen de heffingsambtenaar van de gemeente Breda en een belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. I.N.D.J. Rissema. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 november 2022, waarin de belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de hoogte van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk ongegrond is en heeft zonder zitting uitspraak gedaan op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij deze dagtekening vóór de verzenddatum ligt. De gemachtigde van de belanghebbende stelde dat de uitspraak op bezwaar pas op 10 januari 2023 per e-mail bekend is gemaakt, waardoor de beroepstermijn later zou zijn gaan lopen. De rechtbank heeft deze stelling geaccepteerd, omdat er onvoldoende bewijs was van de heffingsambtenaar dat de uitspraak eerder bekend was gemaakt. Hierdoor was het beroep tijdig ingesteld.
De kern van het beroep betreft de hoogte van de proceskostenvergoeding. De belanghebbende betoogde dat door de latere bekendmaking door de heffingsambtenaar een onjuist tarief voor de kostenvergoeding was gehanteerd. De rechtbank oordeelt echter dat de bekendmaking van een besluit geen voorwaarde is voor de totstandkoming ervan. Er zijn geen aanwijzingen dat het besluit niet in 2022 tot stand is gekomen, en de heffingsambtenaar heeft terecht het tarief gehanteerd dat gold in 2022. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.