ECLI:NL:RBZWB:2023:6164

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
BRE 23/1000
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kostenvergoeding voor bezwaarfase naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die op 28 november 2022 is gedaan, met betrekking tot de kostenvergoeding voor de bezwaarfase inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De gemachtigde van de belanghebbende stelde dat de uitspraak op bezwaar pas op 10 januari 2023 per e-mail bekend is gemaakt, waardoor de beroepstermijn later zou zijn gaan lopen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was van de zijde van de heffingsambtenaar dat de uitspraak op bezwaar eerder bekend is gemaakt. Hierdoor ging de rechtbank ervan uit dat het beroep tijdig was ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat de stelling van de belanghebbende over de hoogte van de proceskostenvergoeding niet kon slagen. De bekendmaking van een besluit is geen voorwaarde voor de totstandkoming daarvan. Er waren geen aanwijzingen dat het besluit niet in 2022 tot stand was gekomen, en de heffingsambtenaar had terecht het tarief gehanteerd dat gold in 2022. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk ongegrond en er bestond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak. De rechtbank heeft de zaak afgesloten zonder verdere zitting, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De gemachtigde heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 november 2022 beroep ingesteld. Het beroep ziet op de kostenvergoeding voor de bezwaarfase inzake de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] .

Overwegingen

Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.
Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Vast staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 28 november 2022 is. De gemachtigde stelt dat de uitspraak op bezwaar feitelijk pas op 10 januari 2023 per e-mail bekend is gemaakt en dat de beroepstermijn later is gaan lopen. De rechtbank zal – gelet op het ontbreken van voldoende bewijs van de zijde van de heffingsambtenaar dat de uitspraak op bezwaar eerder bekend is gemaakt [1] – van de juistheid van deze stelling uitgaan. Het beroep is dan tijdig ingesteld.
De reden van beroep ziet op de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Belanghebbende is van mening door de latere bekendmaking door de heffingsambtenaar een onjuist tarief voor de kostenvergoeding is gehanteerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling niet slagen. Bekendmaking van een besluit is geen voorwaarde voor de totstandkoming daarvan. [2] Er zijn geen aanwijzingen dat het besluit niet in 2022 tot stand is gekomen. De heffingsambtenaar heeft bij de beslissing inzake de kostenvergoeding dus terecht het tarief zoals dat gold in 2022 gehanteerd. Dat de uitspraak op bezwaar pas in 2023 is bekendgemaakt kan niet de conclusie rechtvaardigen dat de heffingsambtenaar een onjuist besluit heeft genomen gelet op het in voetnoot 2 aangehaalde arrest van de Hoge Raad.
Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 8 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
(De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:709.
2.Zie Hoge Raad 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0194