ECLI:NL:RBZWB:2023:6151

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
BRE-22_3491
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2023, wordt het beroep van belanghebbende, een BV, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag Accijns, waarbij de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar gedateerd is op 6 mei 2021 en dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. De termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, of op de dag na verzending als de dagtekening vóór de verzending ligt. In dit geval is de uitspraak op bezwaar per e-mail verzonden op 29 april 2021, wat betekent dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 7 mei 2021 is begonnen en eindigde op 17 juni 2021. Het beroepschrift, gedateerd op 20 januari 2022, werd pas op 25 januari 2022 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend. De rechtbank concludeert dat er geen verschoonbare redenen zijn aangevoerd voor de termijnoverschrijding, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in stand blijft en er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] BV, uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. D.N.N. Jansen),
en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 mei 2021, betreffende de naheffingsaanslag Accijns met [aanslagnummer] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending.
Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer het beroepschrift met de gewone post [4] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [5] Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen.
3.1.
Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [6]
Is het beroep te laat ingediend?
4. Vast staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 6 mei 2021 is. De uitspraak op bezwaar is gericht aan Vlaminckx advocaten, de in bezwaar optredende advocaat van belanghebbende die het oorspronkelijk bezwaarschrift heeft ingediend, per adres van het kantoor van Flynth adviseurs en accountants, ter attentie van [naam 1] , de tevens in bezwaar optredende gemachtigde adviseur van belanghebbende. Bij e-mail van 29 april 2021 is de uitspraak op bezwaar verzonden aan de adviseur van belanghebbende. In de e-mail is het volgende opgenomen:
“Geachte heer [naam 1] ,
Bijgaande uitspraak op bezwaar wordt vandaag per post verzonden. De uitspraak op bezwaar is gericht aan de heer [naam 2] , omdat hij als advocaat gemachtigd was/is het bezwaar namens belanghebbende in te dienen. Wilt u voor doorzending aan hem zorgdragen?
NB. U heeft mij eerder laten weten dat u bezwaar heeft ingediend tegen mijn informatiebeschikking. Kunt u mij laten weten welke douanemedewerker dat bezwaar in behandeling heeft?”
4.1.
Bij e-mail van 29 april 2021 reageert de heer [naam 1] op de ontvangen e-mail van de inspecteur met als reactie:
“Ik heb daar nog niets op terug gehoord dus kan u niet melden welke inspecteur dit in behandeling heeft.”
Wanneer start de beroepstermijn?
5. Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar niet door gemachtigde is ontvangen. De per e-mail toegestuurde uitspraak kan niet als bekendmaking van de uitspraak gelden, aldus belanghebbende. Overigens merkt belanghebbende op dat de uitspraak die per e-mail zou zijn toegezonden niet is gezien, dan wel niet is ontvangen. Belanghebbende betwist de verzending per post. Belanghebbende stelt dat de gemachtigde op 4 januari 2022 bekend is geworden met de uitspraak op bezwaar.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Ook als wordt uitgegaan van de situatie dat de uitspraak op bezwaar niet op de juiste manier bekend is gemaakt door postbezorging, heeft gemachtigde Zevenbergen de uitspraak op bezwaar via de e-mail op 29 april 2021 ontvangen. De rechtbank acht gelet op de door de inspecteur overgelegde stukken aannemelijk dat als bijlage bij die e-mail een afschrift van de uitspraak op bezwaar was gevoegd. Verder heeft gemachtigde op die e-mail gereageerd richting de inspecteur. Gemachtigde is dus bij e-mail van 29 april 2021 bekend geworden met de uitspraak op bezwaar. [7] Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is gaan lopen op 7 mei 2021.
6.1.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dan ook op 17 juni 2021.
6.2.
Het beroepschrift, met dagtekening 20 januari 2022, is op 25 januari 2022 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
7. Belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De rechtbank concludeert derhalve dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 6 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
(de rechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 16c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
5.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
7.Vergelijk ECLI:NL:HR:2015:960.