In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 24 februari 2021 een waardebeschikking en een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2021 opgelegd, waarbij de waarde van de woning van belanghebbende op € 1.013.000 was vastgesteld. Belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de woning slechts € 935.000 waard was. De rechtbank heeft de zaak op 12 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde van een woning wordt bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen worden gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde en dat de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de vergelijking, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen in KOUDV-factoren en dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende onderbouwd zijn. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de beschikking en de aanslag OZB in stand blijven. Tevens wordt de minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 50 aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn.