ECLI:NL:RBZWB:2023:5924

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1856
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invordering van verbeurde dwangsommen wegens prostitutieactiviteiten in een woning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de invordering van twee verbeurde dwangsommen van ieder € 5.000,- wegens het (laten) gebruiken van zijn woning voor prostitutieactiviteiten. Eiser, die wordt begeleid door een organisatie voor mensen met een lichte verstandelijke beperking, heeft geen bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom die hem eerder was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiser op 31 maart 2021 niet als overtreder kan worden aangemerkt, omdat hij niet op de hoogte was van de prostitutieactiviteiten die door zijn vriendin in zijn woning werden verricht. Echter, op 6 juli 2021 was eiser wel aanwezig en had hij kunnen ingrijpen. De rechtbank oordeelt dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser op dat moment de last heeft overtreden en kan overgaan tot invordering van de verbeurde dwangsom. De rechtbank vernietigt het besluit van het college voor zover dit ziet op de eerste invorderingsbeschikking, omdat eiser op 31 maart 2021 niet als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden en veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1856 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. T.M. ten Velde),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college
(gemachtigde: mr. drs. M.J. Hümmels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de invordering van twee verbeurde dwangsommen van ieder € 5.000,- wegens het (laten) gebruiken van zijn woning aan de [adres] te [plaats 1] voor prostitutieactiviteiten.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De invordering van de verbeurde dwangsommen is door het college opgeschort tot twee weken na de uitspraak van de rechtbank.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens het college [naam] en de gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is de bewoner van de woning aan [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning). Hij woont zelfstandig en wordt daarbij begeleid door [organisatie]. Het [organisatie] is een organisatie voor ondersteuning van mensen met een lichte verstandelijke beperking. Eiser heeft ADD en een IQ van 67. In verband hiermee heeft hij een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg en een WAJONG-uitkering
2.1
Op 29 december 2020 heeft het college geconstateerd dat in de woning prostitutieactiviteiten werden verricht. Deze prostitutieactiviteiten werden niet door eiser zelf verricht.
Bij besluit van 25 februari 2021 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Op het perceel rust de bestemming Wonen. Door de woning op het perceel te (laten) gebruiken voor prostitutie gebruikt eiser zijn woning in strijd met de bestemming. De last houdt in dat eiser de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) direct moet beëindigen en beëindigd moet houden. Hij kan dit doen door geen prostitutieactiviteiten meer in de woning te (laten) verrichten. Bij niet, niet volledig of niet tijdig voldoen aan de last, verbeurt eiser voor elke constatering dat de overtreding niet is beëindigd een dwangsom van € 5.000,- met een maximum van € 15.000,-.
2.2
Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
2.3
Op 30 maart 2021 hebben toezichthouders van de gemeente een controle in de woning van eiser uitgevoerd. Van de controle is een controlerapport opgemaakt. In het controlerapport is onder meer opgenomen dat geconstateerd is dat in de woning prostitutieactiviteiten werden verricht.
2.4
Bij brief van 30 april 2021 heeft het college eiser bericht dat door hem een dwangsom is verbeurd en dat het college voornemens is over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsom. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen maar hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5
Met het besluit van 18 mei 2021 (primair besluit I) is het college overgegaan tot invordering van de eerste verbeurde dwangsom van € 5.000,-.
2.6
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.7
Op 6 juli 2021 heeft opnieuw een controle in de woning van eiser plaatsgevonden. Ook van deze controle is een controlerapport gemaakt. Hierin is opgenomen dat door toezichthouders van de gemeente is geconstateerd dat in de woning van eiser wederom prostitutieactiviteiten zijn geconstateerd.
2.8
Bij brief van 23 juli 2021 heeft het college eiser bericht voornemens te zijn om de tweede verbeurde dwangsom ook in te gaan vorderen. Eiser heeft een zienswijze ingediend.
2.1
Bij besluit van 4 oktober 2021 (primair besluit II) is het college overgegaan tot invordering van de tweede verbeurde dwangsom van € 5.000,-.
2.11
Eiser heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.12
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de invorderingsbesluiten ongewijzigd in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college redelijkerwijs heeft kunnen overgaan tot invordering van twee verbeurde dwangsommen van ieder € 5.000,-. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1
Eiser heeft – samengevat – in beroep aangevoerd dat hij ten onrechte is aangemerkt als overtreder. Ook had het college de hoogte van de dwangsommen moeten matigen gelet op zijn financiële situatie.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat ligt aan de rechtbank voor?
6. Het bestreden besluit ziet op de invordering van twee verbeurde dwangsommen. De rechtbank stelt vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de hieraan ten grondslag liggende last onder dwangsom, het besluit van 29 december 2020. Hierdoor staat deze last onder dwangsom in rechte vast. Dat leidt er toe dat eiser in de procedure tegen de invorderingsbeschikkingen in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom had kunnen aanvoeren. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als vaststaat dat er geen overtreding is gepleegd of betrokkene geen overtreder is. [1]
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte is aangemerkt als overtreder. Van hem kan niet worden verwacht dat hij – gelet op zijn beperkt IQ, de hulp die hij van een zorginstelling ontvangt, zijn CIZ-indicatie vanuit de Wet langdurige zorg met verstandelijk gehandicapte grondslag en het beschermingsbewind waaronder hij staat – alle verantwoordelijkheid en de consequenties draagt voor alle handelingen van derden in zijn woning.
8. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser terecht als overtreder is aangemerkt. Volgens het college is – doordat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder dwangsom – ook vast komen te staan dat eiser de overtreder is van het wettelijke voorschrift. Van hem als huurder mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van deze woning wordt gemaakt. Nu aan hem een last onder dwangsom is opgelegd naar aanleiding van illegale prostitutieactiviteiten in zijn woning, was eiser op de hoogte van het feit dat zijn vriendin de woning eerder gebruikte in strijd met het bestemmingsplan. Eiser had daarom maatregelen moeten nemen om herhaling te voorkomen en extra controle moeten houden op het gebruik van de woning door zijn vriending. Dit heeft eiser niet gedaan.
Gelet op het feitenrelaas bij beide controles is het college van mening dat aan zowel het beschikkings- als het aanvaardingscriterium wordt voldaan.
Heeft eiser op 31 maart 2021 de last overtreden?
9. Anders dan het college meent, is de rechtbank van oordeel dat eiser bij de overtreding op 31 maart 2021 niet als overtreder kan worden aangemerkt.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de prostitutieactiviteiten niet zelf heeft verricht. De activiteiten zijn in de woning van eiser door zijn vriendin verricht. [2] De Afdeling is in haar uitspraken van 31 mei 2023 [3] ingegaan op de vereisten voor functioneel daderschap. Uit deze uitspraken valt af te leiden dat als overtreder kan worden aangemerkt degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan en die voorts die handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Van dit laatste is in beginsel reeds sprake als de overtreder is tekortgeschoten in dat wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden om wederrechtelijke handelingen te voorkomen. [4]
Er kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat eiser op 31 maart 2021 de handelingen heeft aanvaard. Hoewel het college ter zitting heeft aangegeven dat bij het opleggen van de last onder dwangsom ook de persoonlijke omstandigheden van eiser zijn meegewogen, is dit in het besluit van 29 december 2020, waarbij de last onder dwangsom is opgelegd, niet terug te vinden. Er wordt in dit besluit geen melding gemaakt van het beperkte IQ van eiser, van de begeleiding die hij van [organisatie] ontvangt, van de CIZ-indicatie van eiser of van het beschermingsbewind waaronder eiser staat. Deze persoonlijke omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van belang bij wat van eiser redelijkerwijs verwacht kan worden.
Ook blijkt uit het dossier niet dat – anders dan door gestuurde brieven – aan eiser is uitgelegd dat wat zijn vriendin in de woning doet, niet is toegestaan. Dit had, gelet op de omstandigheden van eiser, wel van het college verwacht mogen worden. Verder blijkt niet dat er contact is gezocht met [organisatie] om hen over de situatie te informeren zodat zij eiser konden helpen bij het beëindigen van de overtreding. Dit had wel op de weg van het college gelegen nu het bij mensen met een beperkt IQ vaak langer duurt voordat zij doordrongen zijn van het feit dat een bepaalde gedraging niet is toegestaan.
Ook betrekt de rechtbank hierbij dat uit het controlerapport van de controle op 30 maart 2021 blijkt dat eiser op het moment van aanvang van de controle niet in de woning aanwezig was. Hij is pas op een later tijdstip, namelijk toen zijn vriendin hem belde, naar de woning gekomen.
In het controlerapport is ook opgenomen dat eiser, nadat de toezichthouders hem geconfronteerd hadden met de advertentie op [website], aangaf dat iemand anders de advertentie van zijn vriendin gemaakt moet hebben. Uit de rapportage blijkt niet dat de toezichthouders aan eiser hebben gevraagd of en zo ja welke maatregelen hij heeft getroffen om de overtreding te beëindigen of dat zij contact hebben gezocht met [organisatie].
10. Nu eiser op 31 maart 2021 niet als overtreder kon worden aangemerkt, is ook geen dwangsom door hem verbeurd. Het college heeft dit niet onderkend in het bestreden besluit. Dit maakt dat het beroep op dit onderdeel gegrond is.
Heeft eiser op 6 juli 2021 de last overtreden?
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser op 6 juli 2021 wél als overtreder kan worden aangemerkt.
De situatie lag op dat moment anders dan ten tijde van de controle op 31 maart 2021. In de periode voorafgaand aan de controle op 6 juli 2021 heeft de gemachtigde van eiser bezwaar gemaakt tegen de eerste invorderingsbeschikking (primair besluit I). Ter zitting heeft de gemachtigde aangegeven dat hij destijds eiser – ook nogmaals – heeft uitgelegd dat wat in de woning is gebeurd, niet is toegestaan.
De rechtbank is van oordeel dat eiser inmiddels had kunnen begrijpen dat het laten gebruiken van zijn woning voor het verrichten van prostitutieactiviteiten niet is toegestaan.
In aanvulling daarop blijkt uit het rapport dat ziet op de controle van 6 juli 2021, dat eiser in de woning aanwezig was op het moment dat zijn vriendin in de woning een klant ontving [5] . Hij had er voor kunnen kiezen op het moment dat de klant de woning bezocht, zijn vriendin te vragen met de klant de woning te verlaten of hulp te vragen aan [organisatie] of bij andere instanties. Niet is gebleken of aangevoerd dat hij dit heeft gedaan.
12. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser op 6 juli 2021 de last heeft overtreden en kunnen overgaan tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 5.000,-.
Zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat het college geheel of gedeeltelijk van invordering had moeten afzien?
13. Eiser heeft aangevoerd dat hij een WAJONG uitkering ontvangt. Deze maandelijkse uitkering bedraagt – sinds eiser meerderjarig werd – 75% van het minimumloon. Hij kan daarmee geen € 10.000,- betalen.
14. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat met het onherroepelijk worden van de last onder dwangsom ook de hoogte van de dwangsom onherroepelijk is geworden. Eiser heeft nagelaten een volledig inzicht te geven in zijn financiële situatie. Het enkel noemen van het feit dat hij een WAJONG-uitkering ontvangt, is niet voldoende. Alle feiten en omstandigheden waaronder de financiële draagkracht en het feit dat eiser onder bewind staat zijn meegewogen. Het college ziet geen reden om af te zien van invordering of om de verbeurde dwangsommen te matigen. Wel behoort het treffen van een betalingsregeling tot de mogelijkheden.
15. De rechtbank is van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat het college geheel of gedeeltelijk van invordering had moeten afzien.
Bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geeffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Het college hoeft bij de invordering van verbeurde dwangsommen in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. De draagkracht van de overtreder kan in de regel pas in de executiefase ten volle worden gewogen. Als hierover een geschil bestaat, is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie om daarover een oordeel te geven. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat alleen aanleiding als de overtreder evident niet in staat zal zijn om de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. De overtreder moet dit aannemelijk maken. Hij moet daarvoor een betrouwbaar en volledig overzicht bieden in zijn financiële situatie. [6]
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het evident is dat hij niet in staat is om de verbeurde dwangsom te betalen. Hij heeft geen volledig inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Zijn draagkracht is daarom geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van invordering had moeten afzien.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. Gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverwegingen 9 en 10, komt het deel van het bestreden besluit dat ziet op de eerste invorderingsbeschikking, het primair besluit I van 18 mei 2021, voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet, met het oog op een finale beslechting van dit geschil, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de eerste invorderingsbeschikking – primair besluit I – te herroepen.
17. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1) in beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op primair besluit I;
  • verklaart de bezwaren van eiser gericht tegen primair besluit I gegrond en herroept het primair besluit van 18 mei 2021;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot bepaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 23 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1, tweede lid bepaalt dat onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:33 bepaalt dat een verbeurde dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.
Artikel 5:37, eerste lid, bepaalt dat alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, onder c bepaalt – voor zover hier relevant – dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Voetnoten

2.Zijn vriendin staat niet op het adres van eiser ingeschreven.
5.Bij aanvang van de controle was er een klant – anders dan de toezichthouders die een afspraak met zijn vriendin hadden gemaakt – in de woning aanwezig.
6.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2023:1828