3.1Eiser heeft – samengevat – in beroep aangevoerd dat hij ten onrechte is aangemerkt als overtreder. Ook had het college de hoogte van de dwangsommen moeten matigen gelet op zijn financiële situatie.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat ligt aan de rechtbank voor?
6. Het bestreden besluit ziet op de invordering van twee verbeurde dwangsommen. De rechtbank stelt vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de hieraan ten grondslag liggende last onder dwangsom, het besluit van 29 december 2020. Hierdoor staat deze last onder dwangsom in rechte vast. Dat leidt er toe dat eiser in de procedure tegen de invorderingsbeschikkingen in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom had kunnen aanvoeren. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als vaststaat dat er geen overtreding is gepleegd of betrokkene geen overtreder is.
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte is aangemerkt als overtreder. Van hem kan niet worden verwacht dat hij – gelet op zijn beperkt IQ, de hulp die hij van een zorginstelling ontvangt, zijn CIZ-indicatie vanuit de Wet langdurige zorg met verstandelijk gehandicapte grondslag en het beschermingsbewind waaronder hij staat – alle verantwoordelijkheid en de consequenties draagt voor alle handelingen van derden in zijn woning.
8. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser terecht als overtreder is aangemerkt. Volgens het college is – doordat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder dwangsom – ook vast komen te staan dat eiser de overtreder is van het wettelijke voorschrift. Van hem als huurder mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van deze woning wordt gemaakt. Nu aan hem een last onder dwangsom is opgelegd naar aanleiding van illegale prostitutieactiviteiten in zijn woning, was eiser op de hoogte van het feit dat zijn vriendin de woning eerder gebruikte in strijd met het bestemmingsplan. Eiser had daarom maatregelen moeten nemen om herhaling te voorkomen en extra controle moeten houden op het gebruik van de woning door zijn vriending. Dit heeft eiser niet gedaan.
Gelet op het feitenrelaas bij beide controles is het college van mening dat aan zowel het beschikkings- als het aanvaardingscriterium wordt voldaan.
Heeft eiser op 31 maart 2021 de last overtreden?
9. Anders dan het college meent, is de rechtbank van oordeel dat eiser bij de overtreding op 31 maart 2021 niet als overtreder kan worden aangemerkt.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de prostitutieactiviteiten niet zelf heeft verricht. De activiteiten zijn in de woning van eiser door zijn vriendin verricht.De Afdeling is in haar uitspraken van 31 mei 2023ingegaan op de vereisten voor functioneel daderschap. Uit deze uitspraken valt af te leiden dat als overtreder kan worden aangemerkt degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan en die voorts die handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Van dit laatste is in beginsel reeds sprake als de overtreder is tekortgeschoten in dat wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden om wederrechtelijke handelingen te voorkomen.
Er kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat eiser op 31 maart 2021 de handelingen heeft aanvaard. Hoewel het college ter zitting heeft aangegeven dat bij het opleggen van de last onder dwangsom ook de persoonlijke omstandigheden van eiser zijn meegewogen, is dit in het besluit van 29 december 2020, waarbij de last onder dwangsom is opgelegd, niet terug te vinden. Er wordt in dit besluit geen melding gemaakt van het beperkte IQ van eiser, van de begeleiding die hij van [organisatie] ontvangt, van de CIZ-indicatie van eiser of van het beschermingsbewind waaronder eiser staat. Deze persoonlijke omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van belang bij wat van eiser redelijkerwijs verwacht kan worden.
Ook blijkt uit het dossier niet dat – anders dan door gestuurde brieven – aan eiser is uitgelegd dat wat zijn vriendin in de woning doet, niet is toegestaan. Dit had, gelet op de omstandigheden van eiser, wel van het college verwacht mogen worden. Verder blijkt niet dat er contact is gezocht met [organisatie] om hen over de situatie te informeren zodat zij eiser konden helpen bij het beëindigen van de overtreding. Dit had wel op de weg van het college gelegen nu het bij mensen met een beperkt IQ vaak langer duurt voordat zij doordrongen zijn van het feit dat een bepaalde gedraging niet is toegestaan.
Ook betrekt de rechtbank hierbij dat uit het controlerapport van de controle op 30 maart 2021 blijkt dat eiser op het moment van aanvang van de controle niet in de woning aanwezig was. Hij is pas op een later tijdstip, namelijk toen zijn vriendin hem belde, naar de woning gekomen.
In het controlerapport is ook opgenomen dat eiser, nadat de toezichthouders hem geconfronteerd hadden met de advertentie op [website], aangaf dat iemand anders de advertentie van zijn vriendin gemaakt moet hebben. Uit de rapportage blijkt niet dat de toezichthouders aan eiser hebben gevraagd of en zo ja welke maatregelen hij heeft getroffen om de overtreding te beëindigen of dat zij contact hebben gezocht met [organisatie].
10. Nu eiser op 31 maart 2021 niet als overtreder kon worden aangemerkt, is ook geen dwangsom door hem verbeurd. Het college heeft dit niet onderkend in het bestreden besluit. Dit maakt dat het beroep op dit onderdeel gegrond is.
Heeft eiser op 6 juli 2021 de last overtreden?
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser op 6 juli 2021 wél als overtreder kan worden aangemerkt.
De situatie lag op dat moment anders dan ten tijde van de controle op 31 maart 2021. In de periode voorafgaand aan de controle op 6 juli 2021 heeft de gemachtigde van eiser bezwaar gemaakt tegen de eerste invorderingsbeschikking (primair besluit I). Ter zitting heeft de gemachtigde aangegeven dat hij destijds eiser – ook nogmaals – heeft uitgelegd dat wat in de woning is gebeurd, niet is toegestaan.
De rechtbank is van oordeel dat eiser inmiddels had kunnen begrijpen dat het laten gebruiken van zijn woning voor het verrichten van prostitutieactiviteiten niet is toegestaan.
In aanvulling daarop blijkt uit het rapport dat ziet op de controle van 6 juli 2021, dat eiser in de woning aanwezig was op het moment dat zijn vriendin in de woning een klant ontving. Hij had er voor kunnen kiezen op het moment dat de klant de woning bezocht, zijn vriendin te vragen met de klant de woning te verlaten of hulp te vragen aan [organisatie] of bij andere instanties. Niet is gebleken of aangevoerd dat hij dit heeft gedaan.
12. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser op 6 juli 2021 de last heeft overtreden en kunnen overgaan tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 5.000,-.
Zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat het college geheel of gedeeltelijk van invordering had moeten afzien?
13. Eiser heeft aangevoerd dat hij een WAJONG uitkering ontvangt. Deze maandelijkse uitkering bedraagt – sinds eiser meerderjarig werd – 75% van het minimumloon. Hij kan daarmee geen € 10.000,- betalen.
14. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat met het onherroepelijk worden van de last onder dwangsom ook de hoogte van de dwangsom onherroepelijk is geworden. Eiser heeft nagelaten een volledig inzicht te geven in zijn financiële situatie. Het enkel noemen van het feit dat hij een WAJONG-uitkering ontvangt, is niet voldoende. Alle feiten en omstandigheden waaronder de financiële draagkracht en het feit dat eiser onder bewind staat zijn meegewogen. Het college ziet geen reden om af te zien van invordering of om de verbeurde dwangsommen te matigen. Wel behoort het treffen van een betalingsregeling tot de mogelijkheden.
15. De rechtbank is van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat het college geheel of gedeeltelijk van invordering had moeten afzien.
Bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geeffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Het college hoeft bij de invordering van verbeurde dwangsommen in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. De draagkracht van de overtreder kan in de regel pas in de executiefase ten volle worden gewogen. Als hierover een geschil bestaat, is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie om daarover een oordeel te geven. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat alleen aanleiding als de overtreder evident niet in staat zal zijn om de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. De overtreder moet dit aannemelijk maken. Hij moet daarvoor een betrouwbaar en volledig overzicht bieden in zijn financiële situatie.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het evident is dat hij niet in staat is om de verbeurde dwangsom te betalen. Hij heeft geen volledig inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Zijn draagkracht is daarom geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van invordering had moeten afzien.