ECLI:NL:RBZWB:2023:5902

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
19/6396
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag omzetbelasting en toepassing van het nultarief bij de verkoop van springpaarden

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende, die handelt in springpaarden, tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting van de inspecteur beoordeeld. De belanghebbende heeft in 2012 aandelen van 50% van de volle eigendom van verschillende paarden verkocht aan buitenlandse kopers. De inspecteur heeft de toepassing van het nultarief geweigerd, wat leidde tot een naheffingsaanslag van € 117.460 en een belastingrentebeschikking van € 22.154. De rechtbank oordeelt dat de verkooptransacties hebben geleid tot de levering van de helft van de eigendom van de betreffende paarden en dat de belanghebbende voor een aantal paarden aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan dat zij het nultarief terecht heeft toegepast. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag tot € 79.248 en kent de belanghebbende een immateriële schadevergoeding toe van € 4.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt verder dat de inspecteur geen gevolgen hoeft te verbinden aan de schending van artikel 8:42 van de Awb, omdat het niet aannemelijk is dat het niet overleggen van het volledige strafdossier invloed heeft gehad op de uitkomst van de zaak. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming met de vermindering van de naheffingsaanslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 19/6396

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[B.V. 1] , [B.V. 2] c.s., gevestigd in [vestigingsplaats] , belanghebbende,
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 november 2019.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting ( [aanslagnummer] F.01.2501) opgelegd van € 117.460 (naheffingsaanslag) en bij gelijktijdige beschikking € 22.154 belastingrente in rekening gebracht (belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de zaak aangehouden en de inspecteur opgedragen om het strafdossier Valletta (het strafdossier) in te brengen, omdat dat een op de zaak betrekking hebbend stuk is. [1] Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een kopie op 27 oktober 2022 aan partijen is verzonden.
1.5.
De Geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 23 januari 2023 een uitspraak gedaan over de door de inspecteur te verstrekken stukken. Met dagtekening 14 februari 2023 heeft de inspecteur een aantal stukken maar niet het hele strafdossier overgelegd.
1.6.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2023. Hieraan hebben deelgenomen namens belanghebbende, [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigden, mr. F.H.H. Sijbers en mr. B.F.M. de Koning (de gemachtigde) en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de inspecteur de toepassing van het zogeheten nultarief terecht heeft geweigerd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd voor zover deze betrekking heeft op het [paard 1] . Verder zijn partijen zijn het erover eens dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de naheffingsaanslag volgt.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 79.248 en dat de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee moet worden verminderd. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade van € 4.000. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). [2] Zij houdt zich bezig met de handel in springpaarden. Belanghebbendes activiteiten bestaan in dit verband uit het kopen van talentvolle paarden en het trainen van die paarden om ze vervolgens als sportpaarden te verkopen.
3.1.
Belanghebbende heeft in 2012 – voor zover in deze procedure van belang – in een aantal gevallen aandelen van 50% van het volle eigendom van paarden verkocht. Het betreft de volgende transacties:
Factuurdatum
Omschrijving
Koper
Prijs (excl. omzetbe-lasting)
02-01-2012
50% [paard 2]
[BVBA] (België)
€ 75.000
15-02-2012
50% [paard 3]
[N.V.] (België)
€ 28.000
15-02-2012
50% [paard 4]
[N.V.] (België)
€ 25.000
29-08-2012
50% [paard 5]
[AS] (Zweden)
€ 142.000
22-11-2012
50% [paard 6]
[koper] (Verenigde Staten)
€ 125.000
22-11-2012
50% [paard 1]
[koper] (Verenigde Staten)
€ 125.000
22-11-2012
50% [paard 7]
[koper] (Verenigde Staten)
€ 125.000
22-11-2012
50% [paard 8]
[koper] (Verenigde Staten)
€ 100.000
22-11-2012
50% [paard 9]
[koper] (Verenigde Staten)
€ 205.000
3.2.
Belanghebbende heeft voor de hiervoor genoemde transacties (zie 3.1) facturen uitgereikt aan de kopers. Zij heeft op deze facturen geen omzetbelasting vermeld en ter zake van deze transacties geen omzetbelasting op aangifte voldaan.
3.3.
In 2017 is bij (een onderdeel van) belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld (boekenonderzoek). Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd, omdat belanghebbende volgens de inspecteur ten onrechte een tarief van nihil (het nultarief) heeft toegepast op de in 3.1 weergegeven verkopen. De inspecteur heeft de hoogte van de naheffingsaanslag als volgt berekend:
Paarden
Datum
Omzetbelasting
Correctie
[paard 2] (50%)
02-01-2012
6% van € 75.000
€ 4.500
[paard 3] (50%)
22-02-2012
6% van € 28.000
€ 1.680
[paard 4] (50%)
22-02-2012
6% van € 25.000
€ 1.500
[paard 5] (50%)
31-08-2012
19% van € 142.000
€ 26.980
Paarden verkocht aan [koper] (50%)
22-11-2012
21% van € 680.000
€ 142.800
Totaal
€ 177.460
Door een administratieve fout is niet dit bedrag van € 177.460 nageheven maar € 117.460. De berekeningswijze van voornoemde correcties, waarbij de omzetbelasting over de koopsommen is berekend, wordt door belanghebbende niet betwist.

Motivering

Vooraf: gevolgen schending artikel 8:42 van de Awb
4. Vast staat dat de inspecteur niet het volledige strafdossier heeft overgelegd, terwijl hij daartoe naar het oordeel van de rechtbank wel verplicht was, omdat dat dossier behoort tot de stukken van het geding. De inspecteur heeft dus niet aan zijn verplichting voldaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. De rechtbank kan daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen. [3]
4.1.
Belanghebbende bepleit dat de schending van artikel 8:42 van de Awb aanleiding vormt tot vernietiging van de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking. De inspecteur heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij niet over meer stukken beschikt dan de stukken die hij heeft overgelegd en dat daarmee alle stukken zijn overgelegd die relevant zijn voor de onderhavige zaak.
4.2.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de stelling van de inspecteur dat hij thans niet over meer stukken beschikt dan hij heeft overgelegd. Gezien de inhoud van de inmiddels wel overgelegde stukken, acht de rechtbank niet aannemelijk dat het strafdossier gegevens bevat die enig bewijs kunnen leveren over de juistheid van de toepassing van het nultarief bij de in 3.1 vermelde verkopen. Daarom zal de rechtbank aan het niet overleggen van het volledige strafdossier geen gevolgen verbinden.
Is sprake van leveringen voor de omzetbelasting?
5. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is de inspecteur ervan uitgegaan dat bij alle in 3.1 vermelde transacties sprake was van de levering van de helft van de volle eigendom van een paard.
5.1.
Belanghebbende betwist dat de onderhavige transacties leveringen zijn in de zin van de omzetbelasting. [4] Volgens belanghebbende is de macht om als eigenaar over (de verkochte helft van) de paarden te beschikken niet overgedragen op de kopers, omdat de kopers niet als ‘heer en meester’ over de paarden konden beschikken. Daarom zijn de transacties met de paarden, volgens belanghebbende, geen (belaste) leveringen voor de omzetbelasting.
Verder kan volgens belanghebbende worden betwijfeld of de verkoop van een aandeel van 50% in een paard kwalificeert als een met omzetbelasting belaste dienst. Maar indien sprake is van een dienst, dan is Nederland op grond van de plaats-van-dienst-regels [5] niet heffingsbevoegd, aldus nog steeds belanghebbende.
Uit het voorgaande trekt belanghebbende de conclusie dat de onderhavige transacties met de paarden linksom of rechtsom niet belast zijn met (Nederlandse) omzetbelasting.
5.2.
De inspecteur meent dat sprake is geweest van leveringen en dat de kopers, al dan niet tezamen met belanghebbende als 50%-mede-eigenaar, beschikkingsbevoegd waren voor de paarden.
5.3.
Uit de stukken en hetgeen verklaard is ter zitting, leidt de rechtbank af dat de kopers van de paarden na de onderhavige transacties steeds, al dan niet tezamen met belanghebbende als mede-eigenaar, over de paarden konden beschikken als ware zij mede-eigenaar daarvan. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat de verkooptransacties in alle gevallen hebben geleid tot de levering van de helft van de eigendom van de betreffende paarden aan de kopers.
De rechtbank zal hierna per paard beoordelen of belanghebbende bij de leveringen heeft voldaan de voorwaarden voor toepassing van het nultarief.
Heeft belanghebbende recht op toepassing van het nultarief ter zake van intracommunautaire leveringen?
6. De paarden [paard 2] , [paard 3] , [paard 4] en [paard 5] zijn volgens belanghebbende (voor 50%) verkocht aan afnemers binnen de Europese Unie.
6.1.
Op grond van de wet [6] is het nultarief dan van toepassing indien de paarden zijn vervoerd naar de andere lidstaat, en zij aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van de intracommunautaire verwerving van die goederen, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden (het nultarief). De aanspraak op toepassing van het nultarief voor vorenbedoelde intracommunautaire leveringen geldt slechts indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt. [7] Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) volgt dat het nultarief, behoudens gevallen van fraude of misbruik die in dit geval niet aan de orde zijn, niet mag worden geweigerd indien de daarvoor geldende materiële voorwaarden zijn vervuld. Deze materiële voorwaarden zijn (1) dat de paarden naar de andere lidstaat zijn vervoerd en (2) dat de afnemer deze als belastingplichtige (dan wel als daarmee gelijk te stellen niet-belastingplichtige rechtspersoon) heeft verworven. [8] Voor wat betreft de eis van vervoer gaat het om het vervoer van het hele paard; levering en vervoer van een half (levend) paard is immers niet mogelijk. De bewijslast dat is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het nultarief rust op belanghebbende.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de afnemers ter zake van de verkrijging van de helft van de paarden [paard 2] , [paard 3] , [paard 4] en [paard 5] een intracommunautaire verwerving hebben aangegeven. Daarmee is aan de hiervoor genoemde tweede materiële voorwaarde voor toepassing van het nultarief voldaan (zie 6.1). De rechtbank zal hierna per paard beoordelen of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat ook is voldaan aan de eerste voorwaarde voor toepassing van het nultarief, namelijk de voorwaarde dat de paarden in het kader van de levering naar de andere lidstaat zijn vervoerd.
[paard 2]
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat dit paard in het kader van de levering naar België is vervoerd. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring waarin namens de koper, [BVBA] , is verklaard dat het paard in het kader van de levering op 2 januari 2012 in [plaats 1] (België) is ontvangen. Aan dit oordeel doet niet af dat die verklaring pas op 16 mei 2019 is opgemaakt noch dat een verkeerde factuurdatum is vermeld – namelijk 1 januari 2012 in plaats van 2 januari 2012 – omdat dat laatste een kennelijke vergissing is. Dit, in samenhang bezien met de door de afnemer aangegeven intracommunautaire verwerving (zie 6.2), leidt tot het oordeel dat voor het [paard 2] is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het nultarief. De naheffingsaanslag moet daarom met € 4.500 worden verminderd.
[paard 5]
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende voor dit paard aannemelijk gemaakt dat het in het kader van de levering van de helft ervan naar Zweden is vervoerd. De rechtbank heeft ook in dit geval geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring waarin namens de koper, [AS] , is verklaard dat het paard in het kader van de levering op 29 augustus 2012 in [plaats 2] (Zweden) is aangekomen en aan het op 20 januari 2020 door de afnemer ondertekende “Transport Statement”. Aan dit oordeel doet niet af – net als in het geval van [paard 2] – dat die verklaring pas op 20 januari 2020, is opgemaakt. Dit, in samenhang bezien met de door de afnemer aangegeven intracommunautaire verwerving (zie 6.2), leidt tot het oordeel dat ook voor het [paard 5] is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het nultarief. De naheffingsaanslag moet daarom met € 26.980 worden verminderd.
[paard 3]
6.5.
De inspecteur heeft gesteld en belanghebbende heeft niet weersproken dat belanghebbende volgens haar eigen administratie in 2012 al voor de verkoopovereenkomst met [N.V.] (België) eigenaar was van slechts 50% van dit paard, dat dat in haar administratie niet is gewijzigd na die verkoopovereenkomst en dat belanghebbende volgens diezelfde administratie in 2015 wederom 50% van het paard heeft verkocht. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom uit die administratie niet worden afgeleid dat belanghebbende werkelijk 50% van dit paard aan [N.V.] (België) heeft verkocht en geleverd. Aan dit oordeel doet niet af dat [N.V.] (België) wel een intracommunautaire verwerving heeft aangegeven noch de verklaring van [N.V.] dat het paard in het kader van de levering op 15 februari 2012 in [plaats 3] (België) is ontvangen. Gelet daarop heeft de inspecteur in verband met het [paard 3] terecht omzetbelasting nageheven.
[paard 4]
6.6.
Voor dit paard geldt hetzelfde als voor het [paard 3] . Volgens de administratie van belanghebbende bezat zij in 2012 ten tijde van de verkoopovereenkomst met [N.V.] (België) 50% van de eigendom van het paard, is dat na die verkoop niet gewijzigd en heeft belanghebbende later in 2012 opnieuw 50% van de eigendom van het paard verkocht. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom uit die administratie niet worden afgeleid dat belanghebbende werkelijk 50% van dit paard aan [N.V.] (België) heeft verkocht en geleverd. Aan dit oordeel doet niet af dat [N.V.] (België) wel een intracommunautaire verwerving heeft aangegeven noch de verklaring van [N.V.] dat het paard in het kader van de levering op 15 februari 2012 in [plaats 3] (België) is ontvangen. Gelet daarop heeft de inspecteur in verband met het [paard 4] terecht omzetbelasting nageheven.
Heeft belanghebbende recht op toepassing van het nultarief bij export?
7. De paarden [paard 6] , [paard 7] , [paard 8] en [paard 9] zijn volgens belanghebbende vervoerd naar landen buiten de Europese Unie.
7.1.
Op grond van de wet [9] is het nultarief van toepassing indien de paarden in het kader van de levering zijn uitgevoerd uit de Europese Unie en de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt. [10]
7.2.
De rechtbank zal hierna per paard beoordelen of belanghebbende aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan.
[paard 6]
7.3.
Dit paard is volgens de administratie van belanghebbende op 22 november 2012 verkocht aan [koper] (Verenigde Staten, hierna: [koper] ) en is op 15 mei 2013 naar de Verenigde Staten vervoerd. Belanghebbende heeft ter verklaring van het tijdverloop tussen de verkoop en het vervoer aangevoerd dat in november 2012 de helft van de eigendom van het paard aan [koper] is verkocht met de afspraak dat het paard voorafgaand aan de export ‘geperfectioneerd’ zou worden, zodat het op topniveau kon presteren. In dat kader heeft het paard deelgenomen aan concoursen in de tussenliggende periode.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende aldus aannemelijk gemaakt dat het vervoer van het paard naar de Verenigde Staten verband houdt met de verkoop van 50% van de eigendom en levering van het paard aan [koper] . De rechtbank neem daarbij in aanmerking dat, gezien de geloofwaardige verklaring van belanghebbende, uit enkel het tijdverloop van ongeveer 7 maanden niet kan worden afgeleid dat het vervoer geen verband meer hield met de verkoop en levering. De naheffingsaanslag moet dus met € 26.250 worden verminderd.
[paard 7]
7.5.
Dit paard is volgens de administratie van belanghebbende op 22 november 2012 verkocht aan [koper] en op 8 december 2014 naar de Verenigde Staten vervoerd. Op het vervoerdocument staat niet belanghebbende maar [B.V. 3] ( [B.V. 3] ) als exporteur en staat [INC.] als geadresseerde.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hiervoor genoemde boeken en bescheiden niet worden afgeleid dat het paard in verband met de levering van de helft van de eigendom door belanghebbende aan [koper] naar de Verenigde Staten is geëxporteerd. De verklaringen van belanghebbende dat het paard na de verkoop van de helft van de eigendom ervan aan [koper] , gezondheidsproblemen bleek te hebben en dat [B.V. 3] het paard in de periode tussen de verkoop en de export heeft getraind en verzorgd, maakt dat niet anders. Gelet daarop heeft de inspecteur in verband met het [paard 7] terecht omzetbelasting gecorrigeerd.
[paard 8]
7.7.
Dit paard is volgens de administratie van belanghebbende op 22 november 2012 verkocht aan [koper] en op 16 december 2013 naar de Verenigde Staten vervoerd. Op het exportdocument staat [B.V. 3] als exporteur van het paard vermeld.
7.8.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hiervoor genoemde boeken en bescheiden niet worden afgeleid dat het paard in verband met de levering van de helft van de eigendom door belanghebbende aan [koper] naar de Verenigde Staten is geëxporteerd. De verklaring van belanghebbende dat het paard na de verkoop van de helft van de eigendom ervan aan [koper] niet fit bleek te zijn en dat [B.V. 3] het paard in de periode tussen de verkoop en de export heeft getraind en verzorgd, maakt dat niet anders. Gelet daarop heeft de inspecteur in verband met het [paard 8] terecht omzetbelasting nageheven.
[paard 9]
7.9.
Dit paard is volgens de administratie van belanghebbende op 22 november 2012 verkocht aan [koper] en op 8 mei 2013 naar de Verenigde Staten vervoerd. Op het exportdocument staat niet belanghebbende, maar [B.V. 4] , als exporteur van het paard vermeld en niet [koper] , maar [naam 2] , als geadresseerde.
7.10.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hiervoor genoemde boeken en bescheiden niet worden afgeleid dat het paard in verband met de levering van de helft van de eigendom door belanghebbende aan [koper] naar de Verenigde Staten is geëxporteerd. Haar verklaringen dat het paard via een Nederlandse commissionair is verkocht aan een eindafnemer, genaamd [naam 2] , in de Verenigde Staten en dat zij het paard niet eerder kon exporteren, omdat zij in afwachting was van de financiering door [naam 2] , bevestigt dat het vervoer niet in het kader van de verkoop aan [koper] plaatsvond. Belanghebbende heeft geen boeken of bescheiden overgelegd waaruit de gestelde verkoop aan [naam 2] blijkt. Gelet daarop heeft de inspecteur in verband met het [paard 9] terecht omzetbelasting nageheven.
Wat betekent het voorgaande voor de naheffingsaanslag en de berekende belastingrente?
8. Indien een naheffingsaanslag zou zijn opgelegd van € 177.460, zoals uit de berekeningen van de inspecteur volgt, zou die aanslag gelet op het hiervoor overwogene (zie 6.3, 6.4 en 7.4) met € 57.730 [11] moeten worden verminderd. De inspecteur heeft echter gesteld dat de naheffingsaanslag door een administratieve fout is vastgesteld op € 117.460 in plaats van € 177.460. De rechtbank acht aannemelijk – gezien het verschil van exact € 70.000 – dat sprake is geweest van een typefout bij het opmaken van de naheffingsaanslag. Die fout heeft dan tot gevolg dat voor alle in geschil zijnde leveringen naar evenredigheid te weinig omzetbelasting is geheven. Dat betekent dat de hiervoor vermelde vermindering van € 57.730 moet worden beperkt tot € 38.212 ( € 117.460 gedeeld door € 177.460 maal € 57.730).
8.1.
Voor een verdere beperking van de vermindering in verband met de omstandigheid dat voor de wel aan omzetbelasting onderworpen leveringen ook te weinig omzetbelasting is nageheven ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat de inspecteur zich niet heeft beroepen op interne compensatie.
8.2.
Gelet op het hiervoor overwogene moet de naheffingsaanslag met € 38.212 worden verminderd tot € 79.248.
8.3.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, zal de belastingrente dienovereenkomstig worden verminderd.
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?
9. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding.
9.1.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift op 29 december 2017 ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 24 augustus 2023, en dus afgerond, 68 maanden na de indiening van het bezwaarschrift. Daarmee heeft de behandeling tot aan de uitspraak van de rechtbank 44 maanden langer geduurd dan de 24 maanden die, in beginsel, als een redelijke termijn kunnen worden beschouwd voor behandeling in bezwaar en beroep. [12]
9.2.
De vergoeding bedraagt € 500 per half jaar termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft dus recht op een vergoeding van immateriële schade van afgerond 8 x € 500 is € 4.000. Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 8 november 2019. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond 23 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 17 maanden is overschreden. In de late indiening van de stukken uit het strafdossier door de inspecteur, waardoor een nadere zitting nodig was, ziet de rechtbank aanleiding om 7 maanden extra toe te rekenen aan de inspecteur en dus toe te kennen aan de bezwaarfase. De rechtbank rekent dan ook 24 maanden toe aan de bezwaarfase. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. De inspecteur dient daarom 24/44e deel van € 4.000 te betalen (€ 2.181,82) en de Minister 20/44e deel van € 4.000 (€ 1.818,18). De rechtbank heeft om die reden de Minister in zoverre aangemerkt als partij bij het geding.

Conclusie en gevolgen

10. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 79.248 en dat de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee moet worden verminderd (zie 8.2 en 8.3). Het beroep is dus gegrond. De rechtbank ziet bovendien aanleiding voor het toekennen van een immateriëleschadevergoeding van € 4.000 (zie 9.2)
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.684,50 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 18 mei 2022, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting op 29 juni 2023, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 79.248 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 2.181,82;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.818,18;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 345 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.684,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, en mr. V.A. Burgers en prof. dr. G. van Norden, rechters, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier op 24 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [13]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 7 van de Wet OB.
3.Artikel 8:31 van de Awb.
4.Artikel 3, eerste lid, letter a, van de Wet OB.
5.Artikel 6, eerste lid, van de Wet OB.
6.Artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet OB, juncto post a.6, van de bij de Wet OB horende Tabel II.
7.Artikel 12, eerste lid en tweede lid, letter a, onderdeel 2, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
8.Vgl. HvJ EU 27 september 2007, C-146/05, Collée, ECLI:EU:C:2007:549, punt 21 en punt 31.
9.Artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet OB in combinatie met post a.2, van de bij de Wet OB behorende tabel II.
10.Artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
11.€ 4.500 ( [paard 2] ) + € 26.980 ( [paard 5] ) + € 26.250 ( [paard 6] ) = € 57.730.
12.Zie voor de uitgangspunten het overzichtsarrest Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
13.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.