In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning aanvankelijk was vastgesteld op € 47.309. Na bezwaar van belanghebbende is dit bedrag verlaagd naar € 46.364. Belanghebbende verzocht om een integrale kostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar, maar de inspecteur wees dit verzoek af. De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur.
De rechtbank oordeelt dat de aanslag IB/PVV 2018 niet te hoog is vastgesteld en dat belanghebbende geen recht heeft op een integrale kostenvergoeding. De rechtbank legt uit dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag geen onzorgvuldig standpunt heeft ingenomen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de forfaitaire kostenvergoeding rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de aanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van de proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.