ECLI:NL:RBZWB:2023:584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5979
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken van bijstandsuitkering wegens vermogen boven de vermogensgrens

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Het college heeft op 8 november 2022 besloten de bijstandsuitkering van verzoekster in te trekken, omdat zij vermogen boven de vermogensgrens had. Verzoekster ontving een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet, maar heeft niet gemeld dat zij twee bestuurlijke en twee gerechtelijke dwangsommen had ontvangen, wat leidde tot een overschrijding van de vermogensgrens. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het college de intrekking van de uitkering op een onjuiste grondslag had gebaseerd, maar verwacht dat deze gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet op haar uitkering kon blijven rekenen, gezien de omvang van de ontvangen bedragen en de uitkeringsspecificatie. De gevolgen van het intrekkingsbesluit zijn niet onevenredig, omdat het terugvorderingsbesluit buiten de omvang van dit geding valt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5979 VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 januari 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [woonplaats verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van het college om wegens vermogen boven de vermogensgrens de uitkering die verzoekster ontving op grond van de Participatiewet (bijstandsuitkering) in te trekken vanaf 1 oktober 2021.
Met het bestreden besluit van 8 november 2022 heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en hangende bezwaar verzocht om de voorlopige voorziening.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar gemachtigde, [naam tolk] als tolk, en namens het college mr. S.S. Hyder.
Het onderzoek is na de zitting heropend op verzoek van verzoekster, onder indiening van een nader stuk (uitkeringsspecificatie). Partijen hebben hun nadere standpunten ingediend, waarna met hun toestemming het onderzoek is gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage.
Feiten
1. Verzoekster ontving een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. In september 2021 heeft verzoekster twee bestuurlijke dwangsommen van € 1.442,- en twee gerechtelijke dwangsommen van € 15.000,- ontvangen van de gemeente Breda in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoekster heeft dit niet doorgegeven aan het college in het kader van de uitvoering van de Participatiewet.
1.1.
Uit de door verzoekster overgelegde uitkeringsspecificatie van september 2021 blijkt dat de afdeling Participatiewet van het college destijds wel op de hoogte moet zijn geweest van de ontvangst van de dwangsommen. De ontvangst daarvan staat namelijk op de uitkeringsspecificatie vermeld. Ook is vermeld dat verzoekster geen uitkering zal ontvangen. Verzoekster heeft daarna echter wel gewoon haar uitkering doorbetaald gekregen.
1.2.
Op 3 november 2022 ontving het college (opnieuw) een signaal van iemand van de afdeling Wmo dat verzoekster de dwangsommen heeft ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft het college het vermogen van verzoekster per 1 oktober 2021 opnieuw vastgesteld, op een bedrag van € 32.884,-.
1.3.
Omdat het vrij te laten vermogen op 1 oktober 2021 maximaal € 6.295,- bedraagt, heeft het college het vermogen boven de vermogensgrens vastgesteld op
€ 26.589,-. Volgens het college heeft verzoekster de inlichtingenplicht geschonden omdat zij de vermogensaanwas had moeten melden bij het college. Daarom heeft het college besloten de bijstandsuitkering van verzoekster vanaf 1 oktober 2021 in te trekken. Verzoekster ontvangt vanaf november 2022 geen uitkering meer.
1.4.
Verzoekster heeft in de periode vanaf 1 oktober 2021 in totaal € 441,- aan bijzondere bijstand ontvangen. Ook dat is volgens het college ten onrechte verstrekt. Het college heeft een interingsnorm van 1,5 gehanteerd. Daarmee heeft het college de interingsperiode vastgesteld op 1 oktober 2021 tot 6 februari 2023.
1.5.
Het college heeft, zo is ter zitting gebleken, bij separaat besluit van 8 november 2022 ook besloten het te veel betaalde bedrag aan bijstand van verzoekster terug te vorderen.
Het verzoek
2. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit en verzoekt de voorzieningenrechter het bestreden besluit te schorsen totdat op het bezwaar is beslist. Het verzoek ziet niet op de terugvordering. Deze valt dan ook buiten de omvang van het geding.
Spoedeisend belang
3. Indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1]
3.1.
Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft omdat zij op dit moment geen middelen heeft om in haar bestaan te kunnen voorzien. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een afschrift van een ING betaalrekening eindigend op 816 overgelegd. Uit dit afschrift blijkt inderdaad dat verzoekster daar in november 2022 nog maar € 30,- op had staan. Op de zitting heeft verzoekster toegelicht dat zij haar vaste lasten op dit moment niet betaalt. Daarvoor is vanuit de gemeente Tilburg inmiddels schuldhulpverlening in beeld. De boodschappen betaalt verzoekster van de huur- en zorgtoeslag die zij ontvangt. De voorzieningenrechter acht het hiermee aannemelijk dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van haar verzoek. De te beoordelen periode betreft de periode van 1 oktober 2021 tot en met 8 november 2022 (datum bestreden besluit).
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel bestreden besluit
Dwangsom als vermogen
4. Verzoekster betoogt dat dwangsommen van deze hoogte niet als vermogen in de zin van de Participatiewet kunnen worden beschouwd. Als de gemeente de betaalde dwangsom bij verzoekster ‘terug kan halen’ door haar bijstandsuitkering te beëindigen, wordt de financiële prikkel die de dwangsom tot doel heeft weggenomen. Verzoekster heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1429.
4.1.
Het vermogen is de waarde van de bezittingen waarover verzoekster beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. [2] Een deel van het vermogen wordt vrijgelaten van de berekening. [3] Volgens vaste rechtspraak wordt een dwangsom niet vrijgelaten en valt deze onder het vermogen. [4] Dat het hier om een hoog bedrag gaat doet daar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af, ook niet volgens de door verzoekster aangehaalde uitspraak. In die uitspraak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de bedoelde financiële prikkel van een dwangsom ervoor zorgt dat de dwangsom niet als schadevergoeding aan te merken is. De financiële prikkel blijft bestaan omdat in veel gevallen (dus niet in alle gevallen) de dwangsom niet voor een overschrijding van de vermogensgrens zorgt. Bovendien had het college in die zaak, net als in deze zaak, een interingsnorm van 1,5 keer de bijstandsnorm gehanteerd, zodat ook daarin de financiële prikkel deels nog besloten ligt. De beroepsgrond slaagt niet.
Salderen van de terugvordering
5. Verzoekster betoogt dat voor zover de dwangsommen wel tot het vermogen moeten worden gerekend, de interingsperiode onjuist is vastgesteld omdat het bedrag van de terugvordering (€ 12.763,34) van het vermogen moet worden afgetrokken. Er resteert dan een vermogen boven de vermogensgrens van € 13.825,66. De interingsperiode is daarmee volgens verzoekster geëindigd in juni 2022.
5.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Een terugvorderingsbesluit is een schuld op het moment dat het college het besluit heeft genomen. In dit geval is het terugvorderingsbesluit genomen na de bijstandsverlening, namelijk op 8 november 2022. Ook als de schuld wel gedurende de bijstandsverlening was ontstaan, had deze niet meegeteld kunnen worden bij het vaststellen van het vermogen. Bij een vermogensaanwas tijdens de bijstandsverlening wordt namelijk niet gekeken naar de actuele vermogenssituatie (het vermogen minus de schulden), maar is de vraag of de vermogensgrens is overschreden. [5] Dat hier de vermogensgrens is overschreden, is niet in geschil.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt wel vast dat het college heeft nagelaten te toetsen of op de 31e dag na het overschrijden van de vermogensgrens, opnieuw recht op bijstand is ontstaan (de 30 dagen-regel). Dit gebrek kan echter hersteld worden in de beslissing op bezwaar. Met het college acht de voorzieningenrechter het namelijk niet aannemelijk dat op 1 november 2021 een recht op bijstand zou kunnen bestaan. Uit de stukken blijkt dat verzoekster in december 2021 nog € 26.000,- naar een rekening in Turkije heeft overgemaakt. Daarnaast heeft verzoekster toegelicht hoe zij het geld heeft uitgegeven en dat het totale bedrag pas in oktober 2022 op was. Dit gebrek kan dan ook niet leiden tot een toewijzing van het verzoek.
Inlichtingenplicht
6. Verzoekster betoogt dat zij er, omdat het college de dwangsommen in het kader van de Wmo zelf aan haar heeft uitgekeerd, en de dwangsommen op de uitkeringsspecificatie zijn vermeld, op kon vertrouwen dat het college niet alleen op de hoogte was van de uitbetaling van de dwangsom, maar ook dat dit geen gevolgen zou hebben voor haar recht op een bijstandsuitkering.
6.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gezien de uitkeringsspecificatie, niet meer gesproken kan worden van een schending van de inlichtingenplicht. Daarmee is het bestreden besluit niet op de juiste grondslag genomen. Het college heeft dit erkend. Dat neemt echter niet weg dat verzoekster te veel bijstand heeft ontvangen. Verzoekster heeft een vaste contactpersoon voor de Participatiewet. Op de zitting heeft verzoekster verklaard dat zij toen zij de dwangsom ontving, navraag heeft gedaan bij haar advocaat over of zij het bedrag mocht houden. Daarnaast kreeg verzoekster de uitkering gewoon doorbetaald, terwijl op de uitkeringsspecificatie stond vermeld dat zij (in ieder geval in die maand) niets zou krijgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter lag het ook op de weg van verzoekster om bij haar contactpersoon voor de Participatiewet na te gaan of de dwangsom van invloed was op haar uitkering. Uiteraard is ook het college nalatig geweest, maar het college kan, ook wanneer zij zelf een fout heeft gemaakt, de uitkering intrekken als deze anderszins tot een te hoog bedrag is verleend.. [6] Daarvan is in dit geval sprake. Verzoekster mocht er gezien de omvang van de ontvangen bedragen en de uitkeringsspecificatie naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op vertrouwen dat zij onverminderd recht had op bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het college de bevoegdheid had om de uitkering per datum in geding in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin van de Participatiewet. Dat het college de intrekking in het bestreden besluit op de verkeerde grondslag heeft gedaan, kan in de beslissing op bezwaar hersteld worden, met een nieuwe motivering waarmee in de invulling van deze discretionaire bevoegdheid wordt voorzien. De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheid
7. Tot slot betoogt verzoekster dat de gevolgen van het intrekkingsbesluit voor verzoekster onevenredig zijn ten opzichte van de met het besluit te dienen doelen. Het college heeft echter nog geen belangenafweging gemaakt, omdat pas in deze procedure is gebleken dat sprake is van een discretionaire bevoegdheid. Zoals onder 6.1 overwogen, zal het college hier invulling aan moeten geven in de beslissing op bezwaar. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster in deze procedure overigens onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit onevenredig is. De gevolgen van dit besluit doen zich pas voor wanneer verzoekster daadwerkelijk het teruggevorderde bedrag moet terugbetalen. Het terugvorderingsbesluit en een eventueel invorderingsbesluit (voor zover dat al genomen is), vallen buiten de omvang van dit geding. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Zoals de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, kleven er twee gebreken aan het bestreden besluit. Het college kon de te veel betaalde bijstandsuitkering niet intrekken op grond van een schending van de inlichtingenplicht, en het college heeft geen rekening gehouden met de 30 dagen-regel. Dit kan echter niet leiden tot een toewijzing van het verzoek, omdat de voorzieningenrechter verwacht dat deze gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld. De beroepsgronden van verzoekster slagen niet. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 31 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van een publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
(…)
Participatiewet
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)
Artikel 34. Vermogen
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
a. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;
b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
c. spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen;
d. het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, voorzover dit minder bedraagt dan € 54.900,00;
e. vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen l en m.
3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is:
a. voor een alleenstaande: € 6.505,00;
b. voor een alleenstaande ouder: € 13.010,00;
c. voor de gehuwden tezamen: € 13.010,00.
(…)
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
(…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
(…)

Voetnoten

1.Art. 8:81 lid 1 Awb
2.Art. 34 lid 1 Participatiewet
3.Art. 34 lid 2 en 3 Participatiewet
4.CRvB 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1432
5.CRvB 25 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:156
6.Art. 54 lid 3 tweede volzin Participatiewet