Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
.
3.Beoordeling door de rechtbank
‘vóór eerste ingebruikneming
’in het geval van verbouwing van gebouwen zelf kunnen bepalen. Het Hof van Justitie heeft alleen de ondergrens gegeven voor de gevallen waarin lidstaten een regeling kunnen treffen met betrekking tot de invulling van het criterium ‘vóór eerste ingebruikneming’ van een gebouw, en heeft geen eisen gesteld aan de voorwaarden die de lidstaten overigens aan die regeling verbinden. Daardoor kunnen tussen de lidstaten onderling verschillen bestaan in de fiscale behandeling van een gebouw als dat van belanghebbende. De rechtbank ziet ook geen aanwijzingen waarom de implementatie van de Btw-richtlijn 2006 in de Nederlandse wetgeving onjuist zou zijn. De daartoe door belanghebbende aangehaalde verschillen in de diverse taalversies van de Btw-richtlijn 2006 zijn daartoe onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank kan de samenloopvrijstelling dan ook alleen van toepassing zijn als er sprake is van een nieuw vervaardigd goed. Een niet als “in wezen nieuwbouw” te kwalificeren verbouwing van een gebouw is hiervoor dan ook onvoldoende.