ECLI:NL:RBZWB:2023:5621

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4635 en 22_2206
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing en buitenbehandelingstelling van bijstandsaanvragen op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van eiser tegen de afwijzing en buitenbehandelingstelling van zijn aanvragen om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eiser had zijn aanvraag om bijstandsuitkering op 16 juli 2021 ingediend, maar deze werd afgewezen door het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiser maakte bezwaar, maar verscheen niet op de hoorzitting. De commissie adviseerde om het bezwaar ongegrond te verklaren, wat Orionis deed. Eiser stelde ook een tweede aanvraag in, die eveneens buiten behandeling werd gesteld omdat hij niet de gevraagde informatie had aangeleverd. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond rechtmatig verblijf te hebben in Nederland, wat een voorwaarde is voor bijstandsverlening. De rechtbank concludeert dat de besluiten van Orionis terecht zijn en dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat eiser niet heeft voldaan aan de informatieverplichtingen. De rechtbank bevestigt dat de besluiten van Orionis in stand blijven en er geen proceskostenveroordeling volgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/4635 PW, 22/2206 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser in het kader van een afwijzing en een buitenbehandelingstelling van zijn aanvragen om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Met een besluit van 22 juli 2021 (primair besluit 1) heeft Orionis eisers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiser is niet verschenen op een hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie Orionis Walcheren (commissie) op 4 oktober 2021. Op 20 oktober 2021 heeft de commissie een advies uitgebracht aan Orionis. Vervolgens heeft Orionis met een besluit van 20 oktober 2021 (bestreden besluit 1) eisers bezwaar tegen primair besluit 1 – conform het advies van de commissie – ongegrond verklaard.
Met een besluit van 26 januari 2022 (primair besluit 2) heeft Orionis eisers aanvraag om een bijstandsuitkering buiten behandeling gesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Vervolgens heeft Orionis met een besluit van 17 maart 2022 (bestreden besluit 2) eisers bezwaar tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser is het niet eens met de bestreden besluiten en heeft daarom bij deze rechtbank beroepen ingesteld tegen deze besluiten.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 14 juli 2023. Hierbij waren aanwezig: namens Orionis mr. N.M. Feijtel en [naam] . Eiser is niet verschenen.

Overwegingen van de rechtbank

2.
Griffierecht beide zaken
Eiser heeft vanwege betalingsonmacht in beide zaken verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat eisers verzoek kan worden toegewezen omdat is gebleken dat hij niet beschikt over een inkomen van minimaal 95% van de bijstandsnorm.
21/4635 PW
3.1.
Feiten waar de rechtbank van uitgaat
Na een melding op 10 juli 2021 heeft eiser op 16 juli 2021 een bijstandsuitkering aangevraagd bij Orionis met als gewenste ingangsdatum 10 juli 2021. Ook heeft eiser informatie van zijn IND-procedures, financiële gegevens en verklaringen omtrent verblijf overgelegd. Dit heeft geleid tot de bestreden besluitvorming en uiteindelijk deze beroepsprocedure.
3.2.
Grondslag bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft Orionis ten grondslag gelegd dat eiser geen recht heeft op een bijstandsuitkering, omdat eiser buiten de kring van rechthebbenden uit artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet valt. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.3.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat hij wél rechtmatig verblijft in Nederland en dat hij dus gelijkgesteld kan worden met een in Nederland woonachtige Nederlander op grond van artikel 11 van de Participatiewet, waardoor hij voor bijstandsverlening in aanmerking komt.
3.4.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of Orionis terecht en op goede gronden eisers aanvraag om een bijstandsuitkering vanaf 10 juli 2021 heeft afgewezen.
4.2.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Ter zitting heeft Orionis aangegeven dat er op 14 juli 2023 nog contact met de IND is geweest over de stand van zaken. De IND liet weten dat bij besluit van 23 maart 2021 eisers verblijfsrecht is ingetrokken, waarna hij Nederland diende te verlaten. Op
17 november 2021 heeft eiser zich opnieuw gemeld bij de IND, waarna de IND bij eiser informatie heeft opgevraagd. Eiser heeft echter onvoldoende informatie verstrekt over hoe hij in zijn bestaan zou kunnen voorzien bij een verblijf in Nederland, dus op die aanvraag is nog niet beslist. Ten aanzien van de hier voorliggende aanvragen om een bijstandsuitkering geeft Orionis aan dat zij verwijzen naar het besluit van de IND van 23 maart 2021, omdat eiser geen informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat hij rechtmatig verblijf houdt in Nederland. Orionis kan een eventueel recht op bijstand pas beoordelen als eiser met informatie komt.
4.4.
De rechtbank overweegt dat in artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld wordt de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG. De rechtbank leidt uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:607, af dat eisers hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2021 bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 augustus 2021 ongegrond is verklaard. Dit betekent dat het besluit van de staatssecretaris van 23 maart 2021 inmiddels in rechte vaststaat. In dat besluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit, enig andere bepaling en evenmin op grond van het Benelux verdrag. De rechtbank stelt vast dat de besluitvorming van de staatssecretaris (IND) leidend is omtrent de verblijfsrechtelijke status van eiser. Orionis mocht dan ook op de besluitvorming van de IND afgaan bij de aanvraag om bijstand van eiser.
4.5.
In artikel 11, derde lid, van de Participatiewet wordt verwezen naar het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 8.5 van dit besluit van toepassing is op zijn verblijfsrechten in Nederland en niet artikel 8.6. De rechtbank overweegt dat artikel 8.5 enkel ziet op de toegang tot Nederland voor onderdanen van België en Nederland, terwijl artikel 8.6 ziet op de aanvraag van een verblijfsvergunning in Nederland voor onderdanen van België en Nederland. In artikel 8.6, eerste lid, aanhef en onder b, staat vermeld dat die aanvraag kan worden afgewezen als iemand niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Nu eiser dakloos was ten tijde van de aanvraag die heeft geleid tot het besluit van de IND van 23 maart 2021, heeft IND tot die afwijzingsgrond besloten en is de belangenafweging in het nadeel van eiser uitgepakt. De IND heeft in dat besluit tevens onderbouwd waarom eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank overweegt dat uit alle informatie die eiser in de primaire fase en later heeft overgelegd aan Orionis volgt dat eiser een dakloze man is die niet over de middelen beschikt om in zijn eigen bestaan in Nederland te voorzien.
4.6.
Uit het bovenstaande volgt dat de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de beoordeling of eiser rechtmatig verblijf houdt in Nederland. De meest recente informatie van de IND is dat eiser geen rechtmatig verblijf houdt in Nederland. Indien dit niet juist zou zijn of er inmiddels een wijziging heeft plaatsgevonden in eisers verblijfsrechtelijke situatie, is het aan hem als aanvrager om dat aannemelijk te maken. Dat is hier niet gebeurd, te meer nu eiser niet is verschenen op de zitting. Hierom heeft Orionis terecht en op goede gronden geoordeeld dat eiser op grond van artikel 11 van de Participatiewet niet onder de kring van rechthebbenden van de Participatiewet valt en hij dus geen recht heeft op een bijstandsuitkering. Eisers beroepsgronden slagen niet.
5.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat bestreden besluit 1 in stand kan blijven. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
22/2206 PW
6.1.
Feiten waar de rechtbank van uitgaat
Eiser heeft zich op 8 december 2021 gemeld bij Orionis om een bijstandsuitkering aan te vragen. Vervolgens heeft Orionis eiser met een brief van 9 december 2021 uitgenodigd voor een startgesprek op 16 december 2021. Naar aanleiding van dit gesprek heeft eiser op
16 december 2021 een e-mail naar Orionis gestuurd met een aanvulling op het gesprek.
Met een brief van 16 december 2021 heeft Orionis eiser uitgenodigd voor een telefonisch matchgesprek op 30 december 2021 over het vinden van werk.
Op 30 december 2021 heeft eiser zijn aanvraag om bijstand ingediend bij Orionis. Vervolgens heeft Orionis eiser uitgenodigd voor een gesprek over een vervolgtraject op
2 februari 2022. Op 10 januari 2022 heeft Orionis eiser een hersteltermijn geboden tot 20 januari 2022 voor het aanleveren van aanvullende informatie, omdat zijn aanvraag anders niet meer in behandeling kan worden genomen. Op 12 januari 2022 heeft eiser zich afgemeld voor het gesprek van 2 februari 2022 met de mededeling dat hij tot eind februari ziek is.
Het voorgaande heeft geleid tot de bestreden besluitvorming en uiteindelijk deze beroepsprocedure.
6.2.
Grondslag bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft Orionis ten grondslag gelegd dat eisers recht op bijstand niet kan worden beoordeeld, nu eiser binnen de geboden hersteltermijn niet de gevraagde gegevens heeft overgelegd. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6.3.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat artikel 4:5 van de Awb niet kan worden toegepast, omdat er een inhoudelijk afwijzing behoort te volgen. Orionis is op de hoogte van eisers situatie, nu hij sinds 8 april 2020 drie aanvragen heeft gedaan en er geen aanknopingspunt is dat die situatie zou zijn veranderd. Er is geen redelijke termijn gegeven voor het overleggen van de stukken. Orionis wist vanaf 10 januari 2022 dat hij ziek was en dus niet in staat was te voldoen aan het verzoek.
6.4.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
7.
Beoordeling door de rechtbank
7.1.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of Orionis op goede gronden eisers aanvraag om een bijstandsuitkering buiten behandeling heeft gesteld.
7.2.
Uit overweging 4.2 volgt al dat de bewijslast bij een aanvraag in beginsel bij de aanvrager ligt. De rechtbank verwijst naar die overweging.
7.3.
Bij brief van 10 januari 2022 heeft Orionis aan eiser een hersteltermijn verleend tot 20 januari 2022 voor het overleggen van gegevens over zijn verblijfsituatie en financiële situatie. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden zijn diens verblijfssituatie en financiële situatie een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. De bijstandverlenende instantie is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Dit is vaste rechtspraak. [1]
7.5.
De rechtbank stelt vast dat eiser de in de brief van 10 januari 2022 gevraagde gegevens niet volledig heeft overgelegd. Eiser heeft weliswaar op 12 januari 2022 een wijziging bij Orionis ingediend, waarin is vermeld dat hij ziek is tot tenminste eind februari 2022, maar – nog los van dat deze ziekmelding niet is onderbouwd en een erg lange periode betreft – dit laat onverlet dat Orionis een redelijke termijn heeft gegeven aan eiser voor het verstrekken van de gevraagde gegevens. Hierbij is ook van belang dat eiser niet om uitstel van de termijn heeft gevraagd, maar hij de termijn onbenut heeft laten verstrijken. Eiser heeft daarentegen aangevoerd dat Orionis de gevraagde gegevens niet had mogen opvragen en dat Orionis een inhoudelijk besluit had moeten nemen. Uit vaste rechtspraak volgt echter dat een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, als de ingediende gegevens onvoldoende zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag. De aanvrager moet dan eerst in de gelegenheid zijn gesteld om de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een aanvraag kan alleen buiten behandeling worden gesteld als de gevraagde gegevens nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag en de aanvrager daarover redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Dit volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb. [2] De rechtbank oordeelt dat, gelet op wat in overwegingen 7.4 en 7.5 is opgenomen, de door Orionis opgevraagde gegevens nodig waren voor een beslissing op eisers aanvraag om bijstand en dat eiser een redelijke termijn was geboden om deze gegevens te verstrekken. Doordat eiser de gevraagde gegevens niet volledig heeft overgelegd – ook niet in de bezwaarfase – en niet om uitstel van de termijn heeft gevraagd, is zijn verblijfs- en financiële situatie onduidelijk gebleven en heeft Orionis op goede gronden de aanvraag buiten behandeling gesteld.
8.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat bestreden besluit 2 in stand kan blijven. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 10 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Awb
Artikel 4:5, eerste lid, bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Participatiewet
Artikel 11 bepaalt:
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 8.5:
1. Aan een vreemdeling die onderdaan is van België of Luxemburg en die het vereiste document voor grensoverschrijding bezit, kan, in afwijking van hoofdstuk 2, de toegang tot Nederland slechts worden geweigerd, indien hij een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt.
2. De ambtenaren belast met de grensbewaking of de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, weigeren niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot Nederland aan een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid. De weigering geschiedt schriftelijk.
Artikel 8.6:
1. De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is ingediend door een vreemdeling die onderdaan is van België of Luxemburg die geen gemeenschapsonderdaan is, kan slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling:
a. een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt; of
b. niet over voldoende middelen van bestaan beschikt.
2. De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is ingediend door de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, wordt niet afgewezen, en de verblijfsvergunning wordt niet ingetrokken, op grond van de omstandigheid dat de vreemdeling niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt.
3. In afwijking van artikel 21, eerste en zesde lid, van de Wet, wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd die is ingediend door een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid die nog niet gedurende een tijdvak van vijf jaren rechtmatig verblijf heeft gehad, slechts afgewezen, indien hij:
a. een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt; of
b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. In afwijking van artikel 21 van de Wet, kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd die is verleend aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, slechts worden ingetrokken op de in het derde lid, onder a, bedoelde grond.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1168, en van
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1053.