In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om bijstand door appellante. Appellante had in maart 2020 bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad heeft deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Op haar bankrekening waren voorafgaand aan de aanvraag grote bedragen bijgeschreven, wat de indruk wekte dat zij over voldoende middelen beschikte. Appellante stelde dat deze bedragen afkomstig waren van een vriend, X, die zijn bankpas kwijt was en dat zij niet over deze bedragen had kunnen beschikken. Het college heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen. De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen. De Raad bevestigde dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat appellante niet had aangetoond dat zij niet over de bijgeschreven bedragen kon beschikken. De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, werd door de Raad bevestigd. Hierdoor blijft de afwijzing van de bijstandsaanvraag en de terugvordering van het voorschot van € 100,- in stand.