ECLI:NL:RBZWB:2023:5615

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_6030
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die eerder een WIA-uitkering ontving, had zijn aanvraag voor een nieuwe uitkering ingediend op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het UWV had zijn aanvraag afgewezen, stellende dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank behandelt de feiten van de zaak, waaronder de eerdere afwijzingen van de WIA-uitkering en de medische beoordelingen door verzekeringsartsen van het UWV. Eiser had psychische klachten, longklachten en hartklachten, maar de rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de stelling van eiser ondersteunen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het UWV terecht is, omdat er geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de causaliteit tussen de toegenomen arbeidsongeschiktheid en de eerdere ziekteoorzaak, en bevestigt dat de beoordeling van de verzekeringsartsen adequaat was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/6030 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(het UWV, kantoor Breda)
(gemachtigden: drs. S. Barto en [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering hem een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.2
Het UWV heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 10 september 2021 (primair besluit) afgewezen. Met het besluit van 21 november 2022 (bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft gewerkt als carrosseriebouwer van vrachtauto’s. Voor dit werk is hij per 28 december 2007 uitgevallen vanwege psychische klachten en knieklachten. Eiser heeft een WIA-uitkering ontvangen berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Bij besluit van 1 februari 2017 heeft het UWV de WIA-uitkering beëindigd met ingang van 30 januari 2017 omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 26 maart 2018 (AWB 17/6222) heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat eiser hiertegen had ingesteld is ingetrokken.
Eiser heeft op 17 december 2018 het UWV gevraagd hem in verband met toegenomen klachten een WIA-uitkering toe te kennen.
Bij besluit van 16 april 2019 heeft het UWV geweigerd eiser per 15 februari 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid 1,43% bedraagt. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 29 mei 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [1]
Op 16 juli 2021 heeft eiser wederom een WIA-uitkering aangevraagd wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Bij het primaire besluit van 10 september 2021 heeft het UWV aangegeven dat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering per 1 juni 2021, omdat er geen sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak als tijdens de eerdere WIA-uitkering.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.

Overwegingen van de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een WIA-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts in de rapportage van 9 september 2021 niet onderbouwt waarom er geen sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak, er is sprake van een motiveringsgebrek. Er heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden tijdens het spreekuur op 8 september 2021.
Er is volgens eiser sprake van toegenomen klachten en beperkingen. Hij heeft zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege de longklachten, hartklachten en psychische klachten. In juni 2021 is hij door zijn huisarts verwezen naar de longarts vanwege hevige benauwdheidsklachten. Hij heeft een inhalator voorgeschreven gekregen. Hij kampte al langer met longklachten, maar omdat hij reeds op grond van de overige klachten 100% arbeidsongeschikt was verklaard, bestond de noodzaak niet om van de longklachten een discussiepunt te maken. Hij heeft eerder ook longklachten gehad, die zijn door COPD verergerd.
Eiser stelt dat ook zijn hartklachten zijn toegenomen. Uit een recente MRI-scan blijkt dat sprake is van vernauwde hartspieren, nader onderzoek is nog gaande. Eiser is opgenomen geweest in verband met hartklachten.
De psychische klachten zijn toegenomen, met name na het overlijden van zijn vriendin in augustus 2019 en het uit huis gaan van zijn dochter in 2020. Gevoelens van eenzaamheid en depressie zijn hierdoor versterkt. Hij wordt binnenkort opgenomen voor zijn verslavingsproblematiek.
Volgens eiser dient niet zozeer per klacht te worden beoordeeld of sprake is van toegenomen beperkingen maar dient naar het geheel aan klachten te worden gekeken. Eiser wijst erop dat hij inmiddels een scootmobiel heeft gekregen.
Onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts [naam 1] heeft het dossier bestudeerd, inclusief de aanwezige medische informatie, en heeft eiser gezien op het spreekuur op 8 september 2021. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat er bij eiser nog steeds sprake is van psychische klachten en alcoholgebruik. Er zijn gezien zijn persoonlijk en sociaal functioneren thuis ten opzichte van de vorige beoordeling geen toegenomen beperkingen aan te nemen. Er zijn wel meer benauwdheidsklachten en de diagnose COPD is gesteld, waarvoor hij onder behandeling is van een longarts en medicatie heeft gekregen. Deze diagnose was er echter nog niet bij de vorige beoordeling zodat geen sprake is van een Amber-situatie. Ook gebruikte eiser toen geen longmedicatie. Eiser wordt mogelijk binnenkort opgenomen bij de GGZ voor psychische klachten en alcoholproblemen. Als hij wordt opgenomen dan kan mogelijk wel sprake zijn van een Amber-situatie, omdat deze problematiek ook bij de vorige WIA-beoordeling aanwezig was. Dit kan dan worden aangegeven op een wijzigingsformulier.
De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat per 1 juni 2021 geen sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als bij de eerdere WIA-beoordeling.
5.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) [naam 2] het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 11 november 2022. Ook heeft de verzekeringsarts b&b kennisgenomen van de aanvullende medische informatie. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat ten tijde van de beëindiging van de WIA per 2 april 2017 eiser klachten ondervond als gevolg van depressie in combinatie met alcoholgebruik, knieklachten, energetische klachten en chronische aspecifieke rugklachten. Om opnieuw voor een WIA-uitkering in aanmerking te komen op basis van de claim toegenomen arbeidsongeschiktheid, dienen de toegenomen beperkingen het gevolg te zijn van een of meerdere van voorgaande aandoeningen en binnen 5 jaar na beëindiging te zijn opgetreden. Eiser meldt zich toegenomen arbeidsongeschikt op basis van longklachten. Echter, de longproblemen waren in 2017 niet aanwezig en kunnen niet hebben geleid tot het aannemen van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
Ten aanzien van de hartklachten geldt dat uit de brief van de cardioloog [naam 3] van 6 september 2022 blijkt dat de afsluiting van de LAD vermoedelijk minder dan 3 maanden bestaat, dus na de datum in geding van 1 juni 2021. Er is geen reden om aan te nemen dat per datum in geding sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van de afname van inspanningsmogelijkheden vanuit het hart. Er werd eerder al rekening gehouden met een verminderde energetische belastbaarheid, die is nog van toepassing.
Met betrekking tot de knie- en rugklachten stelt de verzekeringsarts b&b dat deze klachten niet zijn gewijzigd. Lichamelijk onderzoek wijst niet op afwijkende bevindingen ten opzichte van eerdere lichamelijke onderzoeken verricht door verzekeringsartsen.
De depressieve klachten komen overeen met hoe eiser eerder zijn klachten omschreef. Per datum in geding gebruikte hij nog steeds alcohol, maar niet beduidend meer. Het gebruik leidde niet tot meer beperkingen in dagelijks functioneren. Dat hij zich opnieuw bij GGZ heeft aangemeld leidt niet tot meer beperkingen. De opname van 6 januari 2022 is meer dan drie maanden na de datum in geding, zodat er geen GBM (geen benutbare mogelijkheden) kan worden gesteld op basis van wisselende belastbaarheid.
Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen sprake van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
Omvang van het geding
6.1
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit, dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
6.2
In dit geval kan uit het dossier worden afgeleid dat eiser met zijn aanvraag in de eerste plaats heeft bedoeld een beroep te doen op de regeling omtrent toegenomen arbeidsongeschiktheid na de eerdere WIA-beoordeling.
Dit betekent dat de vraag nu voorligt of het UWV op goede gronden heeft gesteld dat per datum in geding, 1 juni 2021, geen sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak en daardoor terecht de aanvraag heeft afgewezen.
6.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de beroepsgronden voor zover deze zien op het gestelde motiveringsgebrek en het ontbreken van een lichamelijk onderzoek ingetrokken. Dit beoordeelt de rechtbank daarom niet.
De beoordeling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid
7.1
Het recht op een WIA-uitkering kan herleven indien iemand binnen vijf jaar, nadat de uitkering is beëindigd omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is, toegenomen arbeidsongeschikt is. [3] Van belang daarbij is dat die toegenomen arbeidsongeschiktheid dan moet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. Volgens vaste rechtspraak [4] wordt een dergelijke aanvraag beoordeeld aan de hand van een aantal stappen:
  • Is er sprake van toegenomen beperkingen?
  • Zo ja, vloeien deze voort uit dezelfde ziekteoorzaak (causaliteitsvereiste)?
  • Zo ja, heeft de toename van deze beperkingen uit dezelfde oorzaak plaatsgevonden binnen vijf jaar na weigering, herziening of intrekking?
7.2
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij per 1 juni 2021 als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als 2 april 2017 (de datum beëindiging eerdere WIA-uitkering) toegenomen arbeidsongeschikt is als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Volgens het UWV is geen sprake van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
7.3
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsartsen bij de eerdere WIA beoordelingen van eiser al forse beperkingen hebben vastgesteld, laatstelijk neergelegd in de FML van 11 april 2019. Er zijn beperkingen gesteld voor persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. De verzekeringsartsen hebben eiser gezien op het spreekuur. Zij hebben het dossier bestudeerd, waaronder de eerdere WIA-beoordelingen, en bij hun onderzoek de informatie van de behandelend sector betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft per aangegeven klacht toegelicht waarom geen sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
Longklachten
7.5
Eiser heeft in beroep aangegeven dat anders dan de verzekeringsartsen stellen, hij in 2017 wel longklachten had.
De rechtbank constateert dat zich in het dossier een verwijsbrief bevindt van huisarts [naam 4] van 24 juli 2016. In deze brief maakt de huisarts melding van emfyseem/COPD, met als begindatum 15 september 2010. Naar het oordeel van de rechtbank is een enkele verwijsbrief uit 2016 onvoldoende om aan te nemen dat de huidige door eiser ervaren longklachten verband houden met de longklachten waar hij in 2010 melding van heeft gemaakt. Eiser is voor zijn longklachten pas in 2021 voor het eerst verwezen naar een specialist. Naast het feit dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop, staat vast dat in 2017 de longklachten niet zijn meegewogen bij de beoordeling.
Hartklachten
7.6
Ten aanzien van de hartklachten heeft de verzekeringsarts b&b, onder verwijzing naar de brief van cardioloog [naam 3] , aangegeven dat de hartklachten pas na de datum in geding zijn ontstaan.
De verzekeringsarts b&b heeft bij zijn beoordeling ook de ongedateerde informatie van cardioloog [naam 5] betrokken. [naam 5] stelt onder meer dat sprake is van significante vernauwingen op de CT. De verzekeringsarts b&b heeft hierin geen aanleiding gezien een ander standpunt in te nemen. Deze informatie sluit ook aan bij de informatie van cardioloog [naam 3] die aangeeft dat de klachten (afsluiting/vernauwing van de LAD) pas na de datum in geding zijn ontstaan. Zonder nadere medische stukken van eiser ziet de rechtbank niet in dat de verzekeringsarts b&b niet gevolgd zou kunnen worden in de stelling dat er geen reden is om aan te nemen dat er per datum in geding sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van de afname van inspanningsmogelijkheden vanuit het hart.
Depressieve klachten en alcoholgebruik
7.7
Met betrekking tot de depressieve klachten en het alcoholgebruik van eiser heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat per datum in geding geen sprake was van beduidend meer alcoholgebruik. Dit heeft eiser niet betwist. Dat eiser na de datum in geding is opgenomen kan bij de beoordeling van het geschil geen doorslaggevende rol spelen. Ter zitting is gebleken dat eiser zich in verband met de opname toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld. Er loopt inmiddels een bezwaarprocedure.
Dat de psychische klachten volgens eiser sinds 2019 erger zijn geworden door het overlijden van zijn partner en het uit huis gaan van zijn dochter, leidt volgens het UWV niet tot het aannemen van meer beperkingen. Het UWV heeft terecht aangegeven dat dit bekend was bij de verzekeringsartsen. Er zijn beperkingen op sociaal functioneren aangenomen in de FML van 11 april 2019. Er liggen geen objectieve medische stukken die eisers stelling dat de klachten zijn toegenomen onderbouwen.
7.8.
Eiser heeft ter zitting betoogd dat zijn klachten niet afzonderlijk beoordeeld moeten worden maar dat naar het totaalplaatje gekeken moet worden. De gemachtigde van het UWV heeft ter zitting toegelicht dat per klacht bekeken wordt wat de beperkingen daarvan zijn. Op basis daarvan is op 19 april 2019 een FML opgesteld. De beperkingen ten gevolge van de klachten geven tezamen een totaalbeeld van de belastbaarheid. De rechtbank kan die redenering volgen.
Aan de omstandigheid dat eiser wegens een toename van zijn klachten in 2022 een scootmobiel heeft aangevraagd bij de gemeente en ook een indicatie daartoe heeft gekregen, kan niet de waarde worden toegekend die eiser eraan gehecht wenst te zien, nu deze aanvraag en toekenning van geruime tijd na de periode in geding is.
Conclusie
8. De rechtbank twijfelt niet aan de conclusie van de verzekeringsarts b&b dat er geen toename van de beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak is vast te stellen. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische stukken ingediend die zijn standpunt dat sprake zou zijn van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak onderbouwen. De vraag of de gestelde toename van de beperkingen heeft plaatsgevonden binnen vijf jaar na de eerdere intrekking van de WIA-uitkering kan dan ook onbesproken blijven.
Dit betekent dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 10 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl .
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage – wettelijk kader
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
Artikel 57. Herleven van een recht op een WGA-uitkering
1. Indien op grond van artikel 56 het recht op een WGA-uitkering is geëindigd, herleeft het recht op die uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand:
a. recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na:
1°. de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering; of
2°. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering; of
c. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vier weken na:
1°. de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering; of
2°. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2. Het recht op een WGA-uitkering herleeft niet indien een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f of i zich voordoet.
3. Het recht op WGA-uitkering herleeft alsnog op de dag dat geen van de uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, a, onder 2°, onderdeel d, e, f of i zich meer voordoet binnen vijf jaar na de in artikel 56 of artikel 49 bedoelde dag, mits de verzekerde op die dag gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.
4. In afwijking van het derde lid geldt de voorwaarde van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid niet indien op de dag waarop het recht op WGA-uitkering is geëindigd omdat een of meer van de uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, a, onder 2°, onderdeel d, e, f of i van toepassing waren, de duur van de loongerelateerde uitkering nog niet was verstreken.

Voetnoten

1.CRvB 10 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2765
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2
3.Artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA (Amber-bepaling)
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van CRvB 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683