ECLI:NL:RBZWB:2023:5593

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 205
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 december 2020 behandeld. De zaak betreft de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing voor het jaar 2020, opgelegd aan de woning gelegen aan [adres] te [plaats]. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift erkend dat het bezwaarschrift te laat was ingediend en heeft geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring.

De rechtbank verklaart zich deels onbevoegd en het beroep voor het overige ongegrond. De rechtbank legt uit dat de beslissing van de heffingsambtenaar om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, terecht is, aangezien belanghebbende de termijn heeft overschreden. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de heffingsambtenaar geen aanleiding heeft gezien om ambtshalve tegemoet te komen aan de bezwaren van belanghebbende met betrekking tot de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing.

Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met 12 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 100. De rechtbank verklaart zich onbevoegd te oordelen over de ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar en handhaaft de uitspraak op bezwaar. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende],
tevens vertegenwoordiger van [B.V. 1] en [B.V. 2], te Woensdrecht, belanghebbende
(gemachtigde: [naam]),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant(gemeente Woensdrecht), de heffingsambtenaar,
en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 december 2020, inzake de voor het jaar 2020 ten aanzien van de woning [adres] te [plaats] aan belanghebbende opgelegde aanslagen onroerendezaakbelasting eigenaar en watersysteemheffing eigenaren.
2. De brief van 18 december 2020 bevat twee beslissingen: (i) de uitspraak op bezwaar waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding (hierna: de uitspraak op bezwaar) en (ii) de ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar op het bezwaar (hierna: de ambtshalve beslissing).

Beoordeling door de rechtbank

3. Omdat de rechtbank zich deels kennelijk onbevoegd verklaard en het beroep voor het overige kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom de rechtbank zich deels onbevoegd verklaard en het beroep voor het overige ongegrond is.
Uitspraak op bezwaar
4. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift toegegeven dat het bezwaarschrift buiten de termijn is ingediend en heeft geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Ambtshalve beslissing

5. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar ook beslist om ambtshalve niet aan de bezwaren tegemoet te komen.
6. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte niet ingegaan is op zijn bezwaar tegen de aanslagen rioolheffing woning en afvalstoffenheffing.
7. De heffingsambtenaar heeft ook na ambtshalve beoordeling van het beroepschrift geen aanleiding gezien om anders te beslissen.
8. De rechtbank verklaart zich kennelijk onbevoegd om te oordelen over het beroep tegen de beslissing om ambtshalve niet aan de bezwaren tegemoet te komen, die gelijktijdig is genomen met de uitspraak op bezwaar. Het gaat namelijk om een beslissing op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet. Dergelijke beslissingen zijn niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar. Rechtsmiddelen tegen dergelijke beslissingen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter.
Immateriële schadevergoeding
8. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
9. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is op 11 augustus 2020 door de heffingsambtenaar ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 9 augustus 2023. Daaruit volgt dat de redelijke termijn met 12 maanden is overschreden.
10. Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank thans aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in dit soort zaken in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100. Omdat de bezwaarfase afgerond 5 maanden heeft geduurd, komt de gehele overschrijding voor rekening van de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid). De Staat moet daarom worden aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren te oordelen over de ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar en zal het beroep voor het overige ongegrond verklaren. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar gehandhaafd blijft.
12. De rechtbank verwijst voor de grondslag voor de berekening van de proceskostenvergoeding in relatie tot de vergoeding van immateriële schade naar de uitspraken van 9 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7493 en van 15 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7655. De rechtbank berekent de proceskostenvergoeding bij dit ongegronde beroep als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende 1 punt als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een normbedrag van € 837 per punt en de wegingsfactor 0,5. De vergoeding bedraagt dan € 418,50, te vergoeden door de Staat.
13. Daarnaast dient de Staat het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. In dit geval is voor deze zaak en de zaak met nummer BRE 21/204 samen slechts eenmaal griffierecht geheven ter hoogte van € 360. Vanwege de vergoeding van immateriële schade dient de Staat in deze zaak de helft van € 360 te vergoeden, zijnde € 180.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd te oordelen over de ambtshalve beslissing van de heffings-
ambtenaar;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële
schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 100;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan
belanghebbende;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht aan
hem vergoedt, zijnde € 180.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.