In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van een correcte machtiging. De gemachtigde van de belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal, die op 22 maart 2022 was gedaan. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de gemachtigde geen geldige machtiging had overgelegd, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
Tijdens de verzetprocedure heeft mr. Bartels aangevoerd dat hij op 7 juni 2022 een correcte machtiging had verzonden, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat deze niet was ontvangen. De rechtbank benadrukte dat het aan de verzender is om de verzending aannemelijk te maken en dat het enkel overleggen van een afschrift van de brief niet voldoende bewijs is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die het verzuim verschoonbaar maken en dat het verzet ongegrond is. De rechtbank heeft ook het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat verzuimen in verzet niet hersteld kunnen worden en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.