In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 16 augustus 2022, waarin het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Etten-Leur, die de waarde van onroerende zaken had vastgesteld. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de gemachtigde geen correcte machtiging had overgelegd, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
Tijdens de verzetprocedure heeft mr. Bartels aangevoerd dat hij op 7 juni 2022 een correcte machtiging had verzonden, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat deze niet was ontvangen. De rechtbank benadrukte dat het aan de verzender is om de verzending aannemelijk te maken en dat het enkel overleggen van een afschrift van de brief niet voldoende bewijs is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die het verzuim verschoonbaar maken en dat het verzet ongegrond is.
Daarnaast heeft mr. Bartels verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de termijn niet was overschreden en er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de belanghebbende schade had geleden. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het verzet ongegrond is en het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.