ECLI:NL:RBZWB:2023:5492

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
BRE-22-1326
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake belastingaanslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 16 augustus 2022, waarin het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Etten-Leur, die de waarde van onroerende zaken had vastgesteld. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de gemachtigde geen correcte machtiging had overgelegd, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Tijdens de verzetprocedure heeft mr. Bartels aangevoerd dat hij op 7 juni 2022 een correcte machtiging had verzonden, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat deze niet was ontvangen. De rechtbank benadrukte dat het aan de verzender is om de verzending aannemelijk te maken en dat het enkel overleggen van een afschrift van de brief niet voldoende bewijs is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die het verzuim verschoonbaar maken en dat het verzet ongegrond is.

Daarnaast heeft mr. Bartels verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de termijn niet was overschreden en er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de belanghebbende schade had geleden. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het verzet ongegrond is en het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1326 en 22/1327
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 op het verzet van
[belanghebbende], te [plaats 1] , belanghebbende,
(gesteld gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels).

1.Procesverloop

1.1.
De gesteld gemachtigde van belanghebbende (hierna: mr. Bartels) heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Etten Leur, werkzaam bij Belastingsamenwerking West-Brabant, van 2 maart 2022 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld. Het beroep ziet op de bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van de objecten [adres 1] (BRE 22/1326) te ( [postcode 1] ) [plaats 2] en [adres 2] (BRE 22/1327) te ( [postcode 2] ) [plaats 3] met [aanslagnummer] .
1.2.
Bij brief van 7 maart 2022 heeft de rechtbank mr. Bartels verzocht om een machtiging te overleggen. Dit verzoek is herhaald bij aangetekend verzonden brief van 2 mei 2022.
1.3.
Bij brief van 9 mei 2022 heeft mr. Bartels een mailwisseling overgelegd en een machtigingsformulier voorzien van twee verschillende krabbels. Uit de overgelegde machtiging blijkt niet wie de machtiging heeft afgegeven.
1.4.
Bij brief van 16 juni 2022 heeft de heffingsambtenaar gereageerd op het beroep. Volgens de heffingsambtenaar blijkt dat belanghebbende geen intentie had om bezwaar en beroep in te willen stellen tegen de beschikkingen inzake onderhavige objecten. De heffingsambtenaar verwijst daartoe naar een emailwisseling. In die emailwisseling heeft belanghebbende onderhavige objecten in een emailwisseling met de taxateur van de gemeente gereageerd richting de taxateur met “
Ik heb hier geen bezwaar tegen willen maken, deze is bij deze ingetrokken”.
1.5.
Naar aanleiding van de hiervoor genoemde stukken van de heffingsambtenaar is bij aangetekend verzonden brief van 22 juni 2022 mr. Bartels gevraagd of dat aanleiding geeft om het beroepschrift in te trekken. In dezelfde brief is ook verzocht, als hij het beroepschrift niet intrekt, een correcte machtiging op naam van belanghebbende dient te overleggen. Mr. Bartels heeft niet gereageerd en ook geen machtiging overgelegd. Deze brief is volgens track&trace gegevens van PostNL ontvangen.
1.6.
Bij uitspraak van 16 augustus 2022 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.7.
Mr. Bartels heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.8.
De rechtbank heeft het verzet op 28 juli 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. De gesteld gemachtigde was daarbij aanwezig. De heffingsambtenaar is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen.

2.Overwegingen

2.1.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet overleggen van een correcte machtiging.
2.2.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.3.
Mr. Bartels voert tegen de uitspraak van de rechtbank het volgende aan dat hij bij brief van 7 juni 2022 een correcte machtiging heeft verstuurd aan de rechtbank.
overwegingen rechtbank
2.4.
Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid van de Awb. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2.5.
Mr. Bartels stelt dat hij bij brief van 7 juni 2022 een machtiging heeft verzonden naar de rechtbank. Deze brief is niet door de rechtbank ontvangen. Het is dan aan de verzender om de verzending aannemelijk te maken. Het is in onderhavig geval aan mr. Bartels om aan te tonen, door middel van bewijsstukken, dat hij de brief met de machtiging heeft verzonden. Het enkel overleggen van een afschrift van desbetreffende brief is geen voldoende bewijs van verzending.
Deze stelling is overigens in eerdere procedures ook naar voren gebracht, waarna de rechtbank na intern onderzoek geconcludeerd heeft dat dergelijke stukken niet zijn ontvangen.
2.6.
De gemachtigde heeft dus geen correcte machtiging overgelegd binnen de gestelde termijn en er is niet gebleken van omstandigheden die het verzuim verschoonbaar maken.
2.7.
Mr. Bartels heeft bij e-mail van 24 juli 2023 alsnog de brief van 7 juni 2022 en een machtiging overgelegd. De rechtbank merkt hierover op dat bij het niet voldoen aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep wegens dit verzuim niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Dit verzuim kan in verzet niet worden hersteld [1] .
2.8.
In wat mr. Bartels heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 16 augustus 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
2.9.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. In het algemeen geldt dat het verzuim in verzet niet hersteld kan worden. Dat geldt des te meer nu er gelet op de door de heffingsambtenaar voorafgaand aan de buiten-zittinguitspraak overgelegde emailwisseling aanwijzingen zijn dat belanghebbende voor de in deze zaken betrokken objecten geen beroep heeft willen (laten) instellen.
2.10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Immateriële schadevergoeding
2.11.
Mr. Bartels verzocht in zijn stukken nog om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat de discussie over materieel geschil ten einde is gekomen toen het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
2.12.
Gelet op de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252), een redelijke termijn van twee jaar in dit geval, de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen (25 maart 2021), en de datum van de uitspraak waartegen verzet ingesteld (16 augustus 2022), is de termijn niet overschreden en wordt het verzoek om vergoeding van immateriële schade reeds om die reden afgewezen.
2.13.
Daarnaast vraagt de rechtbank zich af of, áls er al sprake is geweest van spanning en frustratie, in hoeverre dat zo was bij belanghebbende.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 11 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.vergelijk, Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2