In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2023, wordt het beroep van de belanghebbende, een huurder, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de huurwoning vastgesteld op € 187.000 per 1 januari 2020. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar dit bezwaar werd afgewezen. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep en oordeelt dat de belanghebbende ontvankelijk is, omdat hij een beschikking op zijn naam heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar de waarde adequaat heeft onderbouwd met vergelijkingsobjecten. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat het financiële belang van de belanghebbende als zeer gering wordt beschouwd. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, en blijft de WOZ-waarde en de aanslag gehandhaafd.