ECLI:NL:RBZWB:2023:5252

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1177
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor wasmachinekosten na overlijden aanvrager

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben de erven van een overleden betrokkene beroep ingesteld tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een nieuwe wasmachine. De aanvraag was oorspronkelijk ingediend door de betrokkene, die op 18 november 2022 overleed. Het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen had de aanvraag op 22 juli 2021 afgewezen, en dit besluit werd in een later bestreden besluit op 11 januari 2022 gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de wasmachine niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, zoals vereist door artikel 35 van de Participatiewet. De rechtbank stelde vast dat de betrokkene, die een AOW- en pensioenuitkering ontving, had kunnen reserveren voor de kosten van de wasmachine, en dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden niet als een bijzondere omstandigheid kon worden aangemerkt. De rechtbank volgde de argumenten van de eisers niet en concludeerde dat er geen dringende redenen waren die bijstandsverlening rechtvaardigden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1177 PW

uitspraak van 21 juli 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

de erven van [naam betrokkene], te [plaatsnaam] (de erven worden in deze uitspraak aangeduid als 'eisers', de overledene als 'betrokkene'),
gemachtigde: [naam geamchtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 22 juli 2021 (primair besluit) heeft het college een aanvraag van betrokkene om bijzondere bijstand voor de kosten van een nieuwe wasmachine afgewezen.
In een besluit van 11 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van betrokkene tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Betrokkene is overleden op 18 november 2022. Eisers hebben vervolgens te kennen gegeven dat zij de beroepsprocedure willen voortzetten, en hebben daarbij een zorgovereenkomst tussen betrokkene en [naam zoon] (de zoon van betrokkene), een medisch resumé van 5 maart 2018 en een volmacht ingediend.
Met toestemming van partijen is de behandeling van deze zaak op een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Betrokkene ontving voor zijn overlijden een AOW-uitkering en een pensioenuitkering. Hij was alleenstaand na het overlijden van zijn vrouw op 3 oktober 2020. Op 3 mei 2021 heeft betrokkene een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een wasmachine. In het primaire besluit heeft het college deze aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van het college
2. Volgens het college kan geen bijzondere bijstand worden toegekend voor de betrokken kosten van een wasmachine, omdat niet is komen vast te staan dat het gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet. Het college stelt dat uit onderzoek is gebleken dat de vervanging van de wasmachine van betrokkene voorzienbaar was, en dat hij voor deze kosten had kunnen reserveren. Het college wijst erop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de bijstandsnorm circa 10% ruimte aanwezig is voor reservering voor duurzame gebruiksgoederen. Het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid.
Het standpunt van eisers
3. Volgens eisers heeft het college de aanvraag van betrokkene om bijzondere bijstand ten onrechte afgewezen. Op wat zij aanvoeren ter onderbouwing van dit standpunt wordt, voor zover relevant, in het hiernavolgende ingegaan.
Wettelijk kader
4. In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
Relevante rechtspraak
5. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2111) moet bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het college een zekere beoordelingsruimte. De vraag of betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd, moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Waar gaat het in deze zaak (niet) over?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de betrokken kosten van een wasmachine zich voordoen en dat deze noodzakelijk zijn. In geschil is met name of het gaat om kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, en of sprake is van dringende redenen op grond waarvan bijzondere bijstand had moeten worden verleend.
Vloeien de betrokken kosten voort uit bijzondere omstandigheden?
7. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval niet gebleken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die zouden moeten leiden tot de verlening van bijzondere bijstand. De CRvB heeft specifiek met betrekking tot de kosten van aanschaf, onderhoud en vervanging van duurzame gebruiksgoederen – zoals een wasmachine – geoordeeld dat deze moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende, algemene kosten van het bestaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019: 1475). Deze kosten moeten daarom in beginsel worden voldaan uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening voor deze kosten is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat van dergelijke omstandigheden sprake is (geweest).
8. Eisers stellen dat betrokkene meer uitgaven had dan inkomsten. Indien en voor zover zij hiermee beogen aan te voeren dat sprake is van schulden, overweegt de rechtbank dat het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2433) niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in het individuele geval verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigt.
9. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun stelling dat betrokkene niet kon voorzien dat hij op 6 oktober 2017 een hersenbloeding zou krijgen, waardoor hij last kreeg van incontinentie en zijn wasmachine sinds 30 november 2017 intensiever werd gebruikt voor het wassen van kleding en beddengoed. De periode van genoemde hersenbloeding ligt namelijk ruim voor de aanvraag om bijzondere bijstand. Juist omdat betrokkene zijn wasmachine sinds 30 november 2017 intensiever gebruikte, had hij kunnen voorzien dat hij wellicht eerder een nieuwe wasmachine nodig zou hebben.
10. Eisers stellen verder dat het spaargeld van betrokkene is opgegaan aan de begrafeniskosten van zijn overleden vrouw, maar zij is (al) op 3 oktober 2020 overleden. Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank daarom geen reden om nu – op basis van eisers aanvraag van 3 mei 2021 – bijzondere individuele omstandigheden aan te nemen als bedoeld in de rechtspraak. Hoewel genoemde uitgaven aannemelijk zijn, is niet aannemelijk dat deze ertoe hebben geleid dat betrokkene met het inkomen dat hij na het overlijden van zijn vrouw ontving niet in staat is geweest te reserveren voor de betrokken kosten. Verder is ook niet nader onderbouwd waarom betrokkene geen lening zou kunnen afsluiten voor de aanschaf van een wasmachine, dan wel geen wasmachine zou kunnen kopen op afbetaling. De hoge leeftijd van betrokkene vormde daarvoor in ieder geval een onvoldoende reden.
Is sprake van dringende redenen?
11. Het beroep van eisers op de aanwezigheid van dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet slaagt ook niet. Deze bepaling is immers slechts van toepassing voor zover de artikelen 11 tot en met 15 van de Participatiewet in de weg staan aan bijstandsverlening. Dat is hier niet het geval. Voor kosten waarvoor het college op grond van artikel 35 van de Participatiewet geen bijzondere bijstand heeft verleend omdat het geen noodzaak of bijzondere omstandigheden aanwezig heeft geacht, kunnen eisers aan artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet geen aanspraak op bijzondere bijstand ontlenen. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de CRvB van 30 april 2019 (ECLI:NL: CRVB:2019:1475).
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 21 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.