ECLI:NL:RBZWB:2023:5194

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3521 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen last onder bestuursdwang tot sluiten woning voor 1 maand

Op 24 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van Breda. Dit besluit betrof de sluiting van haar woning en schuur voor een periode van een maand, naar aanleiding van de vondst van aanzienlijke hoeveelheden drugs in de schuur. De burgemeester had op 27 juni 2023 besloten om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat er in de schuur 36 kilogram amfetamine, 1531 xtc-pillen, 2 kilogram cocaïne en 2.323 kilogram ketamine waren aangetroffen. Verzoekster betwistte de noodzaak van de sluiting van de woning, aangezien er geen drugs in de woning zelf waren aangetroffen en stelde dat de sluiting een inbreuk op haar privéleven zou zijn.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, omdat er een samenhang bestond tussen de woning en de schuur. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning een geschikt middel was om drugshandel tegen te gaan en dat de burgemeester de persoonlijke omstandigheden van verzoekster voldoende had meegewogen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning en schuur voor de duur van een maand kon worden doorgevoerd. De begunstigingstermijn voor verzoekster om de woning te verlaten werd verlengd tot 28 juli 2023, 9.00 uur.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3521 OPIUMW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [woonplaats verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.H.E.M. Kersemaekers),
en

De burgemeester van de gemeente Breda (burgemeester), verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam woningcorporatie], te [vestigingsplaats woningcorporatie] .

Inleiding

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 juni 2023 (bestreden besluit) van de burgemeester tot sluiting van de woning en de schuur aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] voor een periode van een maand. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde, [namen vertegenwoordigers] namens de burgemeester en [naam vertegenwoordiger] namens [naam woningcorporatie] .

Totstandkoming van het besluit

1. Verzoekster huurt de woning met schuur aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] . [naam woningcorporatie] is de eigenaresse van deze woning.
1.2
Uit de bestuurlijke rapportage van 13 februari 2023, aangevuld op 22 mei en 6 juli 2023, de Nationale Politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, blijkt dat in december 2022 naar aanleiding van een MMA-melding (Meld Misdaad Anoniem) een onderzoek is ingesteld naar twee verdachten van gekwalificeerde diefstal. Gedurende dit onderzoek rees de verdenking van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet.
Op 31 januari 2023 werd waargenomen dat de twee verdachten in een voertuig zaten waarmee zij op verschillende locaties stopten, waar zij pakketten achterlieten. Op enig moment parkeerden zij hun voertuig naast een [merk auto] en werden er pakketten overgeladen van het ene voertuig naar het andere. Vastgesteld is dat de [merk auto] werd bestuurd door [naam bestuurder] . [naam bestuurder] staat ingeschreven op het adres [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] . De [merk auto] staat op naam van verzoekster.
Vervolgens is op 6 februari 2023 waargenomen dat [naam bestuurder] in de [merk auto] wegreed en stopte naast het voertuig waar een van de twee verdachten in zat. Daarbij werd gezien dat de kofferbakken van beide voertuigen openstonden en dat er dozen werden overgeladen. Later die dag werd waargenomen dat [naam bestuurder] deze dozen de woning aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] indroeg.
Naar aanleiding van de waarnemingen en eerdere meldingen dat er via postpakketten verdovende middelen worden geëxporteerd, is op 6 februari 2023 de woning aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] binnengetreden. In de schuur behorende bij de woning is het volgende aangetroffen:
- 36 kilogram amfetamine;
- 1531 stuks xtc pillen;
- 2 kilogram cocaïne;
- 2.323 kilogram ketamine.
1.3
Op 29 maart 2023 heeft de burgemeester aan [naam woningcorporatie] het voornemen kenbaar gemaakt om de woning en de daarbij behorende schuur aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van drie maanden te sluiten. Verzoekster heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De door verzoekster ingediende zienswijze heeft de burgemeester tot een ander standpunt ten aanzien van de duur van de sluiting gebracht. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester [naam woningcorporatie] gelast om voornoemde woning en de daarbij behorende schuur te sluiten en gesloten te houden voor een periode van een maand met ingang van 6 juli 2023.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4
Namens de burgemeester is op 3 juli 2023 toegezegd dat de uitspraak van de voorzieningenrechter wordt afgewacht voordat de voorgenomen sluiting zal worden geëffectueerd.
2. Verzoekster betwist niet dat er drugs in de schuur zijn gevonden en dat de burgemeester daarom bevoegd is om de schuur te sluiten. Wel betwist zij de noodzaak tot sluiting van de woning. Er zijn geen drugs(gerelateerde goederen) in de woning aangetroffen. Er is ook geen sprake van een zodanige relatie tussen de woning en de schuur dat deze als een geheel moeten worden beschouwd. De schuur zou door verzegeling volledig en kenbaar kunnen worden afgesloten. Ook volgt nergens uit dat er vanuit de woning zou zijn gehandeld in drugs of dat er een loop naar het pand zou zijn. De sluiting levert een onaanvaardbare inbreuk op het privé- en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op. Er heeft geen overtreding plaatsgevonden in de woning, daarom wordt met sluiting daarvan niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en evenredigheid.
2.1
Voor zover er wel een handhavingsbevoegdheid zou zijn ten aanzien van de woning, stelt verzoekster dat de burgemeester hier redelijkerwijs geen gebruik van dient te maken om dat de sluiting niet noodzakelijk is. In dit geval kan het beoogde doel worden bereikt met het sluiten van de schuur. Het komt verzoekster vreemd voor dat op 6 februari 2023 een bepaalde situatie wordt vastgesteld en pas op 29 maart 2023 het voornemen wordt geuit de woning te sluiten. Er heeft zich voorafgaand aan en na 6 februari 2023 niets voorgedaan op het adres van verzoekster. Alleen [naam bestuurder] is als verdachte aangemerkt.
2.2
Verzoekster stelt dat de gevolgen van de sluiting ingrijpend voor haar en haar dochters zijn. De burgemeester heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat het voor hen lastig is om op korte termijn vervangende woonruimte te vinden. Zij hebben beperkte financiële middelen en er zijn niet veel huurwoningen beschikbaar. De burgemeester heeft ook niet geïnformeerd naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting.
2.3
Tot slot is volgens verzoekster de begunstigingstermijn onredelijk gelet op de feitelijke gang van zaken en de onmogelijkheid voor verzoekster op deze korte termijn een alternatief te regelen. Tussen het indienen van de zienswijze en het nemen van een besluit zit bijna drie maanden, terwijl verzoekster nog geen anderhalve week wordt gegund voor het regelen van een alternatief.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2
De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. Het gaat namelijk om een woningsluiting die een verregaande impact heeft op verzoekster.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting over te gaan?
5. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de schuur behorende bij de woning van verzoekster 36 kilogram amfetamine, 1531 stuks xtc pillen, 2 kilogram cocaïne en 2.323 kilogram ketamine is aangetroffen. Amfetamine, xtc en cocaïne zijn middelen als bedoeld in lijst I. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de bevindingen van de politie als vermeld in de bestuurlijke rapportage. Deze rapportage is op ambtseed opgemaakt. De bevindingen worden door verzoekster niet betwist. De burgemeester mocht er gelet op de hoeveelheden vanuit gaan dat de aangetroffen drugs bestemd was voor drugshandel, zodat de burgemeester ook bevoegd was om tot sluiting over te gaan.
5.1
Met betrekking tot de grond van verzoekster dat de burgemeester niet bevoegd is tot sluiting van zowel de woning als de schuur over te gaan, omdat de drugs zich niet in de woning maar alleen in de schuur bevonden, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
In de rechtspraak is als criterium ontwikkeld dat van belang is of er een zodanige relatie bestaat tussen de onderscheiden (delen van) bouwwerken dat die als één geheel moeten worden beschouwd [1] . Als er een dergelijke samenhang bestaat, dan strekt de bevoegdheid zich uit tot dat geheel, ongeacht of in de onderscheiden onderdelen al dan niet handelsvoorraden drugs zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter weegt bij die beoordeling mee dat de sluitingsbevoegdheid enerzijds is bedoeld om aan het voorhanden hebben van de handelsvoorraad daadwerkelijk een einde wordt gemaakt, maar anderzijds om naar de (criminele) buitenwereld te laten zien dat de betreffende, als zodanig bekend staande locatie aan de drugshandel is onttrokken. Tegen die achtergrond beoordeelt de voorzieningenrechter of de woning en de schuur als een samenhangend geheel moeten worden gezien.
5.2
De voorzieningenrechter beantwoordt de vraag of de woning en de schuur in dit geval als samenhangend geheel kunnen worden beschouwd bevestigend. [adres verzoekster] betreft een klein perceel. De schuur, die niet separaat te huren is, bevindt zich slechts een paar meter achter de woning. Voor samenhang is niet vereist dat sprake is van een bouwkundige verbinding. Nu tussen de schuur en de woning een zodanige relatie bestaat dat deze als een samenhangend geheel moeten worden beschouwd, is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
Mocht de burgemeester gebruik maken van zijn bevoegdheid?
5.3
De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Breda vastgesteld (de beleidsregels).
In de beleidsregels wordt voor woningen in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden. De sluiting van een maand past binnen het beleid. Dit is door verzoekster ook niet betwist.
5.4
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Volgens vaste rechtspraak [2] van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Bij die beoordeling dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is.
De voorzieningenrechter zal beoordelen of de burgemeester terecht tot sluiting van de woning met bijbehorende schuur heeft besloten. Daarbij neemt de voorzieningenrechter de nieuwe maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in acht. Bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt een onderscheid gemaakt tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. [3]
Geschiktheid
5.5
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de sluiting van een woning en bijbehorende schuur een geschikt middel om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het tegengaan van drugshandel en het (verder) voorkomen van overtredingen in of vanuit de woning, risico’s voor omwonenden weg te nemen en een signaal te geven aan drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. De geschiktheid wordt door verzoekster ook niet betwist.
Dit laat onverlet dat woningsluiting een zeer ingrijpende maatregel is en dat niet tot sluiting mag worden overgegaan als dat gelet op de omstandigheden niet noodzakelijk en evenwichtig is. In dat geval zou de burgemeester in redelijkheid moeten afwijken van zijn beleid en met een minder ingrijpend middel, zoals een waarschuwing, moeten volstaan.
Noodzakelijkheid
5.6
Verzoekster stelt dat er geen noodzaak is tot sluiting van de woning. In dit geval kan het beoogde doel worden bereikt met het sluiten van alleen de schuur.
5.7
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Niettemin kan een sluiting noodzakelijk zijn door andere omstandigheden. Dit kan zich voordoen bij recidive, handel in harddrugs of ligging van de woning in een kwetsbare wijk.
5.8
Ten aanzien van de beoordeling of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de in de schuur aangetroffen hoeveelheid harddrugs een zeer ruime overschrijding van de grens voor eigen gebruik van 0,5 gram is. Daarmee is sprake van een handelshoeveelheid. Verder zijn in de schuur vacuümzakken en een vacuümapparaat aangetroffen. Deze middelen waarmee drugs kunnen worden verpakt, duiden op handel vanuit het pand. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is aannemelijk dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De burgemeester mag dan aannemen dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang oplevert bij sluiting, ook als geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [4] Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen drugs hoefde naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet met een minder verstrekkende maatregel te worden volstaan ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De burgemeester heeft daarbij mogen betrekken dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, omdat -zo is ter zitting gebleken- in de afgelopen jaren in meerdere woningen in de omgeving van de woning van verzoekster drugs zijn aangetroffen en in de wijk dealpraktijken zijn waargenomen. Ook heeft de burgemeester er belang aan mogen hechten dat de woning bij de politie in beeld is gekomen naar aanleiding van verdenkingen van drugshandel door de zoon van verzoekster. Het feit dat er sinds het aantreffen van de drugs enkele maanden zijn verstreken voordat tot sluiting is overgegaan, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet dat de noodzaak om de woning te sluiten nu niet meer zou bestaan. [5] De burgemeester heeft op de zitting toegelicht dat het tijdsverloop onder meer voortkomt uit het feit dat, in het kader van zorgvuldigheid, naar aanleiding van de zienswijze van verzoekster is besloten om nadere inlichtingen in te winnen bij de politie. Nu blijkt dat het tijdsverloop voortvloeit uit de gevolgde procedure en de zorgvuldigheidseisen die bij het toepassen van bestuursdwang in acht genomen moeten worden, acht de voorzieningenrechter een periode van ruim vijf maanden niet onredelijk lang.
Evenwichtigheid
5.9
Bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet moeten ook de gevolgen daarvan worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner de woning moet verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het EVRM. Ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, kunnen gevolgen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning na ommekomst of opheffing van de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden.
Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, leidt in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin tot het oordeel dat de sluiting onevenredig is [6] . Inherent aan de sluiting van de woning is dat verzoekster de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als verzoekster een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is. De omstandigheid dat verzoekster er al 20 jaar woont, maakt niet dat sprake is van een bijzondere binding met de woning. Voorts hecht de voorzieningenrechter in dit verband waarde aan de opmerking ter zitting van verzoekster dat zij tot op dat moment nog niet zelf naar vervangende woonruimte had gezocht. De burgemeester heeft in het bestreden besluit verzoekster gewezen op de mogelijkheid om zich bij Centraal Onthaal te melden, maar verzoekster heeft ter zitting aangegeven hiervan geen gebruik te hebben gemaakt. In tegenstelling tot wat verzoekster meent, is Centraal Onthaal geen daklozeninstelling, maar een instantie die, zoals de burgemeester in het bestreden besluit ook heeft aangegeven, hulp en ondersteuning kan bieden bij het zoeken naar vervangende woonruimte. Dat verzoekster nog geen contact heeft opgenomen met Centraal Onthaal komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor haar rekening en risico. Tot slot ziet de voorzieningenrechter in de verklaring ter zitting namens [naam woningcorporatie] dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal worden ingesteld, geen aanleiding om de sluiting onevenredig te achten. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat namens [naam woningcorporatie] is toegelicht dat op grond van zero tolerance beleid zonder meer een kort geding wordt gestart, ook in het geval de burgemeester niet tot sluiting van de bewuste woning overgaat.
5.11
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de persoonlijke omstandigheden van verzoekster voldoende in zijn belangenafweging betrokken, wat ook blijkt uit het feit dat de burgemeester in afwijking van de beleidsregels de sluiting heeft beperkt tot een maand. Zoals hiervoor is aangegeven, is er niet gebleken van een bijzondere binding aan de woning en is er dus geen reden waarom verzoekster niet voor een relatief korte periode van een maand elders zou kunnen verblijven. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekster ter zitting heeft verklaard dat zij gedurende de sluiting samen met haar meerderjarige dochters bij haar moeder kan verblijven.
Begunstigingstermijn
5.12
Verzoekster heeft aangevoerd dat de door de burgemeester gehanteerde begunstigingstermijn onredelijk kort is.
5.13
In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat in de beleidsregel onder 5.3 "Begunstigingstermijn" is opgenomen dat bij de sluiting een begunstigingstermijn wordt gegeven van vijf dagen waarbinnen de betrokkene de woning kan leeg maken en sluiten. Uit het bestreden besluit blijkt dat in dit geval een langere termijn aan verzoekster is gegund, namelijk van negen dagen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval niet gebleken dat sluiting van de woning binnen de gestelde begunstigingstermijn in redelijkheid niet van verzoekster kan worden gevergd. Verzoekster heeft niet nader onderbouwd waarom in dit geval een langere begunstigingstermijn zou moeten worden gegeven. In dit verband acht de voorzieningenrechter nog van belang dat verzoekster reeds bij brief van 29 maart 2023 op de hoogte is gebracht van het voornemen van de burgemeester om de woning voor de duur van (op dat moment nog) drie maanden te laten sluiten. De omstandigheid dat de begunstigingstermijn niet in verhouding zou staan tot het tijdsverloop tussen het indienen van de zienswijze en het nemen van het bestreden besluit doet aan het voorgaande niet af.
Hoewel de voorzieningenrechter de gegeven begunstigingstermijn, mede gelet op de tijd die al is verstreken sinds de aankondiging van het voornemen van de woningsluiting, niet onredelijk kort acht, ziet de voorzieningenrechter vanwege de grote impact van het bestreden besluit op de persoonlijke levenssfeer van verzoekster, aanleiding om verzoekster in de gelegenheid te stellen om de benodigde spullen voor de komende maand uit de woning te halen en andere noodzakelijke voorzieningen te treffen. De voorzieningenrechter bepaalt dan ook bij wijze van ordemaatregel dat de begunstigingstermijn zal worden verlengd tot vrijdag 28 juli 2023, 9.00 uur (in de ochtend).

Conclusie en gevolgen

6. Nu de voorzieningenrechter de verwachting heeft dat het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning en schuur aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] voor de duur van een maand in bezwaar standhoudt, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek het verzoek om voorlopige voorziening daarom af. Dat betekent dat de burgemeester mag overgaan tot sluiting van de woning en schuur voor de duur van een maand. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de opschorting van de begunstigingstermijn eindigt op vrijdag 28 juli 2023,
9
uur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 24 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage – wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet
Op grond van artikel 2 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I:
(..)
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
(..)
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Amfetamine, xtc en cocaïne staan op lijst I. Ketamine is een verboden middel op grond van de Geneesmiddelenwet.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 14 september 20216, ECLI:NL:RVS:2016:2456 en de uitspraak van de ABRvS van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:489.
2.Zie de uitspraken van de ABRvS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS: 2019:2912, 2 februari 2022 ECLI:NL:RVS:2022:285, en 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916.
3.Zie onder andere de uitspraken van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en 335.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:277.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1139
6.Zie de uitspraak van de ABRvS van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630.