ECLI:NL:RBZWB:2023:5190

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
BRE - 21 _ 3611
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastingaanslag en voorkoming van dubbele belasting voor Duits ouderdomspensioen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 juli 2021. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2020 opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.755. Belanghebbende had bezwaar aangetekend, maar de inspecteur verklaarde dit ongegrond en handhaafde de aanslag. De rechtbank behandelt het beroep en de beroepsgronden van belanghebbende, die stelt dat het Duitse ouderdomspensioen niet in Nederland belast mag worden, omdat dit in strijd zou zijn met de EU-regels over de vrijheid van werknemers. De rechtbank verwerpt dit betoog en stelt dat de verdeling van heffingsbevoegdheden door lidstaten is toegestaan. Daarnaast stelt belanghebbende dat de pensioenuitkering niet geheel in box 1 moet worden belast, omdat de pensioenpremies niet volledig in aftrek zijn gebracht. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij belanghebbende ligt en dat hij geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. A.L. Faber),
en

De inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 juli 2021.
1.1.
Met dagtekening 11 juni 2021 is aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2020 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.755 ( [aanslagnummer] H.06.01).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Met dagtekening 4 april 2023 heeft de gemachtigde van belanghebbende het beroepschrift aangevuld. Bij brief van 17 juni 2023 heeft de gemachtigde de beroepsgronden uitgebreid met een subsidiair standpunt.
1.5.
De inspecteur heeft op het subsidiaire standpunt bij brief van 20 juni 2023 gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende mr. A.L. Faber, en namens de inspecteur [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht ongegrond heeft verklaard. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of terecht geen voorkoming van dubbele belasting is verleend voor het Duitse ouderdomspensioen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen recht op voorkoming van dubbele belasting voor het Duitse ouderdomspensioen en is het bezwaar terecht ongegrond verklaard
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is werkzaam en woonachtig geweest in Duitsland en is later naar Nederland verhuisd. In het onderhavige jaar is belanghebbende woonachtig in Nederland en niet meer werkzaam.
3.1.
In zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2020 heeft belanghebbende de volgende inkomensbestanddelen opgenomen:
Nederlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking € 40.193
Buitenlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking € 13.458
Inkomsten uit eigen woning -/- € 2.839
Persoonsgebonden aftrek wegens giften -/-
€ 57
Belastbaar inkomen uit werk en woning: € 50.755
De buitenlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking zien op een Duits ouderdomspensioen dat belanghebbende heeft ontvangen van de Deutsche Renteversicherung.
3.2.
De definitieve aanslag IB/PVV 2020 is overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld.
3.3.
In bezwaar heeft belanghebbende de inspecteur verzocht de inkomsten die zien op het Duitse ouderdomspensioen te behandelen als “elders belast”.
3.4.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend voor het Duitse ouderdomspensioen. Volgens de inspecteur heeft Nederland het exclusieve heffingsrecht over die uitkeringen, omdat het gezamenlijke bedrag van die uitkeringen minder bedraagt dan het in de zogeheten ‘kleinepensioenregeling’ van artikel 17, tweede lid van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland [1] (het Verdrag) genoemde bedrag van € 15.000.

Motivering

4. Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat het Duitse ouderdomspensioen niet in Nederland mag worden belast omdat artikel 17, tweede lid van het Verdrag strijdig is met de vrijheid van werknemers van artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (hierna: VWEU). Volgens belanghebbende wordt een persoon met een Duits pensioen die naar Nederland is geëmigreerd gediscrimineerd ten opzichte van een persoon met een Duits pensioen die inwoner is gebleven van Duitsland.
4.1.
De rechtbank verwerpt het betoog van belanghebbende. Aangezien het tot de bevoegdheid van lidstaten behoort om de verdeling van heffingsbevoegdheden vast te stellen, kunnen de aanknopingspunten die het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland hanteert niet leiden tot een verboden discriminatie. [2]
5. Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat de pensioenuitkering niet geheel in box 1 in aanmerking kan worden genomen, omdat de betreffende Duitse pensioenpremies niet (geheel) in aftrek zijn gebracht. Belanghebbende heeft daarvoor verwezen naar de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2022. [3] De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de pensioenuitkering in beginsel behoort tot het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1). Belanghebbende heeft echter gesteld dat hij de pensioenpremies niet (geheel) in aftrek heeft gebracht, zodat (een deel van) de uitkering tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moet worden gerekend (box 3). Anders dan belanghebbende meent, is de rechtbank van oordeel dat de bewijslast voor deze stelling bij belanghebbende ligt. Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd die de feiten en omstandigheden onderbouwen op basis waarvan kan worden geoordeeld dat zijn stelling juist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee geen feiten aannemelijk gemaakt die tot gevolg hebben dat de pensioenuitkering niet geheel in box 1 in aanmerking kan worden genomen. Ook deze stelling faalt derhalve.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, op 25 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 12 april 2012.
2.Vergelijk Hof van Justitie van de Europese Unie 12 mei 1998, C336/96 (Gilly), ECLI:EU:C:1998:221.
3.Hof Arnhem-Leeuwarden, 15 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9842.