ECLI:NL:RBZWB:2023:5107
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag omzetbelasting en de opgelegde boete
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2023, wordt de naheffingsaanslag omzetbelasting van belanghebbende beoordeeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag van € 2.277 over het tijdvak van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019, met een boete van € 227 en belastingrente van € 187. De inspecteur van de belastingdienst had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 23 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.
Belanghebbende, opgericht in 2016, had als enige activiteit het verstrekken van een rentedragende lening aan een derde. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende ten onrechte als omzetbelastingplichtige ondernemer is aangemerkt, aangezien haar enige activiteit vrijgesteld was van omzetbelasting. De rechtbank concludeert dat belanghebbende geen recht had op aftrek van voorbelasting, omdat zij louter vrijgestelde activiteiten verrichtte. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende niet kon vertrouwen op het controlerapport van de Belastingdienst, waarin werd gesteld dat zij belastingplichtig was.
De rechtbank oordeelt verder dat de opgelegde boete terecht is, omdat belanghebbende had moeten begrijpen dat zij geen recht had op aftrek van voorbelasting. De rechtbank constateert ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar dat dit geen aanleiding geeft voor vernietiging van de boete. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.