In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2023 uitspraak gedaan over het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft een verzuimboete die was opgelegd bij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2017. De rechtbank had eerder, op 3 juni 2022, het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Hierop heeft de belanghebbende verzet ingesteld.
Tijdens de verzetprocedure bleek dat de gemachtigde van de belanghebbende was overleden. De rechtbank heeft meerdere pogingen gedaan om contact op te nemen met de belanghebbende en de erfgenamen, maar alle brieven zijn retour gekomen. Gezien het ontbreken van een erfgenaam of gemachtigde die de procedure kon voortzetten, heeft de rechtbank op 22 mei 2023 een bericht in de Staatscourant geplaatst om eventuele belanghebbenden te verzoeken zich te melden. Ook hierop is geen reactie ontvangen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het processuele belang aan de beoordeling van het verzet is komen te ontvallen, wat heeft geleid tot de beslissing om het verzet niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.