ECLI:NL:RBZWB:2023:5027

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
BRE 22/1663
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de algemene heffingskorting en ouderenkorting voor inwoners van Zwitserland in de loonbelasting

Op 17 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/1663, waarin belanghebbende, een inwoner van Zwitserland, beroep aantekende tegen de weigering van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting op zijn pensioen- en AOW-uitkeringen. De rechtbank oordeelde dat de wetgeving die deze kortingen uitsluit voor inwoners van Zwitserland niet in strijd is met het discriminatieverbod. De rechtbank stelde vast dat de wetgever een gegronde reden heeft voor deze uitsluiting en dat belanghebbende de kortingen via de inkomstenbelasting kan aanvragen, mits hij aan de voorwaarden voldoet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat belanghebbende geen teruggaaf van de ingehouden loonbelasting ontvangt en ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding krijgt. De uitspraak benadrukt dat de inhouding van loonbelasting voor inwoners van Zwitserland niet leidt tot discriminatie, omdat de wetgever bewust heeft gekozen voor deze regeling. Belanghebbende kan echter wel een aangifte inkomstenbelasting indienen om te kijken of hij recht heeft op de kortingen in die context.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 maart 2022.
1.1.
Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen de inhouding van loonbelasting op zijn pensioenuitkeringen en AOW-uitkeringen over het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2021.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of bij de inhouding van de loonbelasting over het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2021 de algemene heffingskorting en de ouderenkorting had moeten worden toegepast. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op de algemene heffingskorting en de ouderenkorting. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende woont vanaf 2008 in Zwitserland en ontvangt pensioenuitkeringen en AOW-uitkeringen uit Nederland. Per 1 januari 2021 is het Verdrag Nederland-Zwitserland ter voorkoming van dubbele belasting gewijzigd, waardoor Nederland het heffingsrecht (tot maximaal 15%) heeft gekregen over voornoemde uitkeringen. [1] Vanaf 1 januari 2021 wordt daarom loonbelasting ingehouden over beide uitkeringen. Over de beide uitkeringen zijn geen premies volksverzekeringen ingehouden. Bij de inhouding van de loonbelasting wordt de algemene heffingskorting en de ouderenkorting niet toegepast.

Motivering

5. De over een loontijdvak van een jaar verschuldigde belasting is het bedrag van de over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare loon verminderd met het bedrag van de heffingskorting voor de loonbelasting. [2] Voor werknemers die in Zwitserland wonen wordt op grond van de Nederlandse wetgeving alleen het deel van de heffingskorting voor de loonbelasting dat betrekking heeft op de arbeidskorting in aanmerking genomen [3] en dus niet de algemene heffingskorting [4] of de ouderenkorting [5] . Wel worden de algemene heffingskorting en de ouderenkorting toegepast in de inkomstenbelasting indien de inwoner van Zwitserland kan worden aangemerkt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige. [6]
5.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat door het weigeren van de toepassing van de algemene heffingskorting en ouderenkorting sprake is van discriminatie naar woonplaats en dat de Nederlandse wetgeving op dit punt dus strijdig is met de vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie en met de non-discriminatiebepaling van artikel 2 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen.
5.2.
Belanghebbende voert aan dat aangezien uit het arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019 [7] volgt dat de algemene heffingskorting onderdeel is van het tarief van de IB/PVV, het niet-toekennen van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting aan hem onverenigbaar is met het Unierecht aangezien in dat geval op belanghebbende een hoger belastingtarief van toepassing is dan op een ingezetene van Nederland. Belanghebbende beroept zich in dat kader onder meer op het arrest Asscher.
5.3.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen recht heeft op het premiedeel van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting, aangezien belanghebbende niet premieplichtig is in Nederland. Belanghebbende heeft ook geen recht op het belastingdeel van die heffingskortingen, aangezien de algemene heffingskorting en de ouderenkorting Schumacker-voordelen vormen. Voor het beoordelen of belanghebbende zich in een Schumacker-situatie bevindt, is de gehele inkomenspositie van belanghebbende van belang. Die inkomenspositie is in beginsel niet bekend bij een inhoudingsplichtige. Het recht op de algemene heffingskorting en de ouderenkorting wordt daarom terecht niet toegekend in de loonbelasting, maar moet via de inkomstenbelasting te gelde worden gemaakt (voor zover belanghebbende voldoet aan de voorwaarden).
Premiedeel van de heffingskorting
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op het premiedeel van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting, aangezien belanghebbende niet premieplichtig is in Nederland en daarmee geen verzekerde is voor de volksverzekeringen [8] en dat uit de jurisprudentie [9] is af te leiden dat dit niet kan worden aangemerkt als discriminatie naar woonplaats.
Belastingdeel van de heffingskorting
5.5.
De loonbelasting is een voorheffing van de inkomstenbelasting. [10] De door belanghebbende aangehaalde jurisprudentie over de vraag of een buitenlands belastingplichtige recht heeft op tegemoetkomingen in het werkland, ziet steeds op zaken betreffende de inkomstenbelasting. Niet alle buitenlands belastingplichtigen hebben recht op die tegemoetkomingen, maar dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de gehele inkomenssituatie van de belastingplichtigen.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de algemene heffingskorting en de ouderenkorting ook aan te merken als tegemoetkomingen die te maken hebben met de persoonlijke situatie van belanghebbende. [11]
5.7.
Gelet op het bovenstaande moet (in de inkomstenbelasting) het gehele inkomen van (kwalificerende) buitenlands belastingplichtigen in ogenschouw worden genomen om te kunnen beoordelen of belanghebbende recht heeft op het belastingdeel van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting. Een inhoudingsplichtige voor de loonbelasting zal dit over het algemeen niet kunnen beoordelen. Indien de algemene heffingskorting en de ouderenkorting zonder meer aan alle (kwalificerende en niet-kwalificerende) buitenlands belastingplichtigen in de loonbelasting zouden worden toegekend, dan zou het kunnen voorkomen dat zij daardoor in de loonbelasting meer heffingskorting zouden kunnen krijgen, dan waar zij recht op zouden hebben in de inkomstenbelasting. Om die reden heeft de wetgever er bewust voor gekozen om het recht op (het belastingdeel van) de algemene heffingskorting en de ouderenkorting voor alle buitenlandse belastingplichtigen niet toe te kennen in de loonbelasting, maar (indien aan de voorwaarden wordt voldaan) in de inkomstenbelasting. [12] De rechtbank is van oordeel dat de algehele weigering van de toepassing van de algemene heffingskorting en ouderenkorting voor onder andere inwoners van Zwitserland in de loonbelasting niet leidt tot het oordeel dat sprake is van strijd met het verbod op discriminatie naar woonplaats, aangezien de wetgever daarvoor een gegronde reden heeft en omdat het mogelijk is om deze delen van de heffingskorting via de inkomstenbelasting alsnog te verkrijgen indien aan de voorwaarden wordt voldaan.
5.8.
De rechtbank merkt op dat belanghebbende een aangifte inkomstenbelasting kan indienen. Voor zover nodig kan hij hierna in bezwaar en beroep gaan met betrekking tot de inkomstenbelasting. In die procedure kan dan ook de vraag aan de orde komen of in de specifieke situatie van belanghebbende sprake is van strijd met het Unierecht.
Betrekken procedure echtgenote van belanghebbende
5.9.
Belanghebbende heeft in zijn pleitnota ter zitting gemeld dat de Belastingdienst nog geen uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van zijn echtgenote met betrekking tot hetzelfde onderwerp over dezelfde periode. Daarbij heeft hij in de pleitnota aangegeven dat hij namens zijn echtgenote bij deze op grond van artikel 6:12 van de Awb beroep instelt tegen het niet tijdig doen van uitspraak op haar bezwaarschrift en dat hij de rechtbank verzoekt om ook in haar geval de Belastingdienst op te dragen de ingehouden loonbelasting te restitueren. De rechtbank zal dit beroep niet in behandeling nemen, omdat een dergelijk beroep op dit moment tot geen ander oordeel zou kunnen leiden dan een niet-ontvankelijkverklaring. Voordat een beroep niet tijdig beslissen kan worden ingesteld, dient de inspecteur immers in gebreke te worden gesteld en ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd aangegeven dat geen ingebrekestelling aan de inspecteur is gezonden. Indien belanghebbende alsnog namens zijn echtgenote beroep in wil stellen, dan kan belanghebbende dat via een afzonderlijk beroepschrift doen, nadat de inspecteur op de juiste wijze is aangemaand tot beslissen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende geen teruggaaf van de ingehouden loonbelasting ontvangt. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 17 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 18, eerste lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, geldend vanaf 30 november 2020.
2.Artikel 20, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).
3.Artikel 20, derde lid, van de Wet LB.
4.Artikel 22 van de Wet LB.
5.Artikel 22b van de Wet LB.
6.Artikel 7.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).
7.Hoge Raad 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1221.
8.Artikel 6, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
9.Vergelijk HvJ EU 23 januari 2019, K.M. Zyla, ECLI:EU:C:2019:49 en Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:588.
10.Artikel 9.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001.
11.Vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1574.
12.Kamerstukken II 2017/2018, 34 786, nr. 3, p. 6-8.