ECLI:NL:HR:2019:588

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
15/04545
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premieheffing en tijdsevenredige vermindering van de heffingskorting voor werknemers met internationale werkzaamheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 15/04545. De zaak betreft de premieheffing en de toepassing van de algemene heffingskorting voor een werknemer, K.M. Zyla, die gedurende een deel van het jaar in Nederland voor de volksverzekeringen was verzekerd en gedurende het resterende deel in een andere lidstaat woonde zonder daar (nagenoeg) inkomen te verwerven. De Hoge Raad heeft een prejudiciële beslissing gevraagd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat op 23 januari 2019 uitspraak deed in de zaak C-272/17. Het Hof oordeelde dat de regeling van een lidstaat voor de vaststelling van het bedrag van de door een werknemer verschuldigde premie volksverzekeringen, waarbij het premiedeel van de heffingskorting evenredig is aan de periode van verzekering, niet in strijd is met het EU-recht. Dit betekent dat de heffingskorting proportioneel moet worden toegepast op basis van de tijd dat de werknemer verzekerd was in Nederland. De Hoge Raad heeft de klacht van belanghebbende verworpen, omdat deze alleen aanspraak kan maken op een gedeelte van de heffingskorting dat is bepaald naar de periode van verzekering in Nederland. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen hebben de gelegenheid gekregen om te reageren op het arrest.

Uitspraak

12 april 2019
Nr. 15/04545bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
K.M. Zylate
[Z], Polen (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 25 september 2015, nr. 15/00684, na beantwoording van de door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vraag.

1.Geding in cassatie

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:849, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vraag.
Bij arrest van 23 januari 2019, K.M. Zyla, C-272/17, ECLI:EU:C:2019:49, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag, voor recht verklaard:
“Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat die voor de vaststelling van het bedrag van de door een werknemer verschuldigde premie volksverzekeringen bepaalt dat het premiedeel van de heffingskorting waarop een werknemer recht heeft voor een kalenderjaar, evenredig is aan de periode waarin deze werknemer verzekerd is in het stelsel van volksverzekeringen van die lidstaat, en aldus van de jaarlijkse heffingskorting een gedeelte wordt uitgesloten dat evenredig is aan elke periode waarin deze werknemer niet was verzekerd in dat stelsel en in een andere lidstaat woonde zonder daar een beroepsactiviteit uit te oefenen.”
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op dit arrest. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd.

2.Nadere beoordeling van de klacht

Uit het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie volgt dat belanghebbende alleen aanspraak heeft op een gedeelte van het premiedeel van de algemene heffingskorting dat is bepaald in tijdsevenredigheid naar de periode van verzekering in Nederland. De klacht van belanghebbende dat de algemene heffingskorting aan haar moet worden toegekend zonder toepassing van de tijdsevenredige vermindering van het premiedeel van die heffingskorting faalt daarom.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, M.A. Fierstra, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2019.