ECLI:NL:RBZWB:2023:4802

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5795
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de definitieve berekening van huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van haar huurtoeslag over het jaar 2020. Eiseres ontving een voorschot huurtoeslag van € 3.073,-, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft haar huurtoeslag over 2020 vastgesteld op € 0,- en een bedrag van € 3.136,- teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de Belastingdienst/Toeslagen.

De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen recht had op huurtoeslag, omdat zij voordeel uit sparen en beleggen had. Dit voordeel werd vastgesteld op basis van de aangifte inkomstenbelasting en de melding van de Basisregistratie inkomen (BRI). Eiseres had aangevoerd dat de Belastingdienst nalatig was geweest in het signaleren van haar vermogen in eerdere jaren, maar de rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet eerder op de hoogte kon zijn van de overschrijding van de vermogensgrens.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de terugvordering van de huurtoeslag rechtmatig is. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die aanleiding geven om van de terugvordering af te zien of deze te matigen. De rechtbank benadrukt dat de Belastingdienst/Toeslagen de persoonlijke situatie van eiseres heeft meegewogen, maar dat dit niet leidt tot een andere conclusie. De uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends op 6 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5795 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en

Belastingdienst/Toeslagen

(gemachtigden [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van haar huurtoeslag over het jaar 2020.
Met een besluit van 8 januari 2022 (primair besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van eiseres over het jaar 2020 vastgesteld op € 0,- en een bedrag van € 3.136,- teruggevorderd.
Met een bestreden besluit van 1 november 2022 (bestreden besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van Belastingdienst/Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiseres heeft voor het jaar 2020 een voorschot huurtoeslag ontvangen van € 3.073,-. Daarbij is uitgegaan van een geschat toetsingsinkomen van eiseres van € 16.923,-. Op 11 augustus 2021 heeft Belastingdienst/Toeslagen een melding ontvangen vanuit de Basisregistratie inkomen (BRI) dat het inkomensgegeven van eiseres is vastgesteld op € 17.057,- en dat eiseres een voordeel uit sparen en beleggen heeft van € 29,-, gebaseerd op een grondslag sparen en beleggen van € 1.702,-.
Met het besluit van 8 januari 2022 heeft Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over het jaar 2022 definitief berekend op € 0,- en aangegeven dat eiseres een bedrag van € 3.136,- dient terug te betalen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bestreden besluit
3. Aan het bestreden besluit heeft Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd eiseres voordeel uit sparen en beleggen heeft. Hierdoor heeft zij geen recht op huurtoeslag. Volgens Belastingdienst/Toeslagen is geen sprake van bijzondere omstandigheden die zich tegen de gehele terugvordering verzetten. Belastingdienst/Toeslagen kon niet eerder dan in 2021, na de aangifte inkomstenbelasting, signaleren dat er sprake was van vermogen boven de grens voor recht op huurtoeslag. Hoewel Belastingdienst/Toeslagen begrip heeft voor de moeilijke situatie waar eiseres zich in bevindt, kunnen de door eiseres aangedragen omstandigheden niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven de terugvordering te matigen.
Beroepsgronden
Eiseres geeft aan dat wat zij tijdens de telefonische hoorzitting heeft verklaard ten onrechte niet is meegenomen in het bestreden besluit. Verder stelt eiseres dat het vreemd is dat de Belastingdienst niet als één bestuursorgaan opereert, maar dat er wordt gezegd dat men zich tot een ander deel van de Belastingdienst moet wenden. Eiseres stelt dat Belastingdienst/Toeslagen nalatig is geweest bij de controle van de minimale overschrijding van het vermogen in 2017. Hierdoor heeft eiseres te veel huurtoeslag ontvangen. Ook in 2018 en 2020 is sprake geweest van een minimale overschrijding van het vermogen. Door het te laat signaleren van de overschrijdingen wordt eiseres driemaal beboet voor dezelfde fout. Dit heeft grote financiële gevolgen. Er is tegen de terugvordering huurtoeslag 2017 en 2018 bezwaar gemaakt, maar dit is door omstandigheden te laat ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Het bezwaar tegen de terugvordering van de huurtoeslag 2020 is wel op tijd ingediend. Belastingdienst/Toeslagen heeft de terugvordering ten onrechte niet gematigd.
Oordeel van de rechtbank
5.1
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
5.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De hoorzitting
6. De rechtbank is van oordeel dat in het bestreden besluit in voldoende mate is ingegaan op hetgeen zij in de bezwaarfase en tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht. De Belastingdienst/Toeslagen is niet gehouden op elk afzonderlijk argument van eiseres is in te gaan. [1] Niet is gebleken dat bepaalde bezwaargronden onbesproken zijn gelaten. Zo is in het bestreden besluit ingegaan op hetgeen eiseres heeft aangegeven over de reden dat het vermogen iets te hoog was, namelijk dat eiseres zuinig heeft geleefd om te sparen voor een nieuwe invalideauto ten behoeve van haar dochter. Verder is in het bestreden besluit ingegaan op het standpunt van eiseres tijdens de hoorzitting dat er geen terugvordering over 2020 was geweest, als de Belastingdienst/Toeslagen al in 2017 had onderkend dat het vermogen te hoog was.
De vaststelling van het recht op huurtoeslag
7.1
Huurtoeslag is een inkomensafhankelijke uitkering als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De hoogte van de huurtoeslag wordt berekend aan de hand van de draagkracht van een belanghebbende. [2] De draagkracht bestaat uit het inkomen en het vermogen van een belanghebbende.
7.2
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (in de volksmond Belastingdienst blauw) en de Belastingdienst/Toeslagen (in de volksmond Belastingdienst rood) twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Belastingdienst/Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] (ABRvS), de hoogste rechter in dit soort zaken, volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen en vermogen in aanmerking dient te nemen zoals dat volgt uit de aanslag inkomstenbelasting. Dit is het inkomensgegeven zoals vastgelegd in de BRI.
7.3
Een belanghebbende heeft geen recht op huurtoeslag, indien bij die belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in aanmerking wordt genomen. [4] Of een belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel heeft uit sparen en beleggen, wordt vastgesteld aan de hand van de aanslag inkomstenbelasting van dat jaar. De grondslag sparen en beleggen wordt in dat kader door de inspecteur voor de inkomstenbelasting vastgesteld aan het begin van het kalenderjaar (peildatum). De peildatum is dwingendrechtelijk bepaald.
7.4
Uit de stukken volgt dat eiseres op 10 juli 2021 aangifte inkomstenbelasting over 2020 heeft gedaan. Uit de melding van de BRI over het belastingjaar 2020 blijkt dat de grondslag sparen en beleggen € 1.702,- bedraagt en het voordeel uit sparen en beleggen € 29,- is. Nu sprake is van voordeel uit sparen en beleggen, bestaat er op grond van artikel 7, derde lid, van de Awir geen recht op huurtoeslag voor het jaar 2020.
7.5
Op grond van artikel 47 van de Awir kan bij ministeriële regeling een van deze wet afwijkende maatregel worden getroffen voor groepen gevallen waarin toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, van de Awir leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dat is de Uitvoeringsregeling Awir. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, blijft artikel 7, derde lid, van de Awir op verzoek van de belanghebbende buiten toepassing ten aanzien van degene bij wie over het berekeningsjaar geen voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking zou worden genomen, indien de rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zou worden verminderd met de in dit lid genoemde bezittingen en uitkeringen. Een ten behoeve van het (meerderjarig) kind gespaard bedrag wordt in deze opsomming niet genoemd. Een eventueel beroep op de hardheidsclausule kan eiseres daarom niet baten.
Terugvordering
8.1
Eiseres heeft een voorschot huurtoeslag 2020 van ontvangen. Omdat eiseres hier geen recht op had, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot op grond van artikel 26 van de Awir teruggevorderd.
8.2
In artikel 26 van de Awir is bepaald dat de betrokkene het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is, als een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag. Volgens jurisprudentie van de ABRvS [5] geldt dat in artikel 26 van de Awir weliswaar een betalingsverplichting voor de betrokkene is neergelegd, maar dat hierin niet imperatief is voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag van de betrokkene moet terugvorderen. De bepaling biedt Belastingdienst/Toeslagen dus discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Dit betekent dat Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen, ook als die omstandigheden al bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag aan de orde konden komen. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van dat besluit voor eiseres namelijk niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
8.3
In het Verzamelbesluit Toeslagen (het Verzamelbesluit) is het beleid over de terugvordering van toeslagen opgenomen. Alleen in bijzondere omstandigheden kan de terugvordering worden gematigd of kan er geheel van terugvordering worden afgezien. Daarbij is in paragraaf 2.1 uitdrukkelijk vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van de vermogensgrens.
8.4.1
Belastingdienst/Toeslagen heeft de persoonlijke situatie van eiseres betrokken bij de beoordeling. De omstandigheid dat eiseres zuinig leefde om te kunnen sparen voor een invalideauto ten behoeve van haar dochter, betekent niet dat Belastingdienst/Toeslagen dit deel van het vermogen buiten beschouwing zou moeten laten. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de reden waarom eiseres een groot bedrag spaart, is het – weliswaar ingegeven door de omstandigheden van haar gezin – toch een keuze van eiseres om die bestemming aan haar vermogen te geven. Nederland kent regelingen om te voorzien in het vervoer van mindervaliden, als dat nodig is. In het kader van de toeslagen is er geen ruimte om met de omstandigheid, dat deze situatie zich zou voordoen in het gezin van eiseres, rekening te houden.
8.4.2
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de terugvordering grote financiële gevolgen voor haar heeft. Eiseres stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen nalatig is geweest om in 2017 de overschrijding van het vermogen te signaleren, waardoor zij meerdere malen financieel is gestraft voor een fout gemaakt in 2017. Eiseres kwam in 2017, 2018 en 2020 boven de vermogensgrens uit, waardoor zij in al die jaren ten onrechte huurtoeslag heeft ontvangen en moet terugbetalen. Indien Belastingdienst/Toeslagen eerder had gesignaleerd dat er een vermogensgrensoverschrijding was, dan was volgens eiseres in 2017 de huurtoeslag terugbetaald en was er in 2020 geen overschrijding van het vermogen.
De rechtbank overweegt dat ervan moet worden uitgegaan dat Belastingdienst/Toeslagen niet eerder op de hoogte was van het vermogen van eiseres over 2020, dan na de melding van de BRI in 2021 op grond van de aangifte inkomstenbelasting. Eiseres gaat er ten onrechte vanuit dat de Belastingdienst en de Belastingdienst/Toeslagen als één organisatie opereren. Zoals hiervoor onder 7.2 overwogen, moet de Belastingdienst/Toeslagen uitgaan van de inkomensgegevens die door de inspecteur voor de inkomstenbelasting in de BRI zijn vastgelegd. Ter zitting heeft Belastingdienst/Toeslagen er nog op gewezen dat eiseres, ook los van de aangifte inkomstenbelasting, op grond van artikel 17 Awir zelf een wijziging in het geschat vermogen bij de Belastingdienst/Toeslagen had moeten doorgeven. De door eiseres aangedragen omstandigheden kunnen daarom niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om de terugvordering te matigen.
8.5
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele voorschotbedrag voor de huurtoeslag 2020 van eiseres heeft kunnen terugvorderen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Er is geen reden voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 6 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage - Wettelijk kader

Wet op de huurtoeslag (Wht)
Artikel 1a, eerste lid
Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Artikel 7, eerste lid
Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
A
lgemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 7, derde lid (zoals deze bepaling luidde in 2020)
Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of, indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die wet.
Artikel 24
1.Een tegemoetkoming wordt uitbetaald binnen vier weken na dagtekening van de beschikking.
2. Indien voorschotten zijn verleend, worden deze verrekend met de tegemoetkoming.
3. De in het tweede lid bedoeld verrekening kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 26
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.
Artikel 47Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.
Uitvoeringsregeling Awir
Artikel 9, eerste en tweede lid
1. Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet buiten toepassing indien wel aanspraak op een tegemoetkoming zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zou worden verminderd met:
a. bezittingen die zijn opgekomen:
1°.van de zijde van een pleegkind;
2°.van de zijde van een minderjarig kind en waarover zowel de belanghebbende, diens partner, een eventuele medebewoner, alsook het kind niet kan beschikken;
b. een bedrag ter grootte van de navolgende eenmalige uitkeringen die in het berekeningsjaar of in enig eerder jaar zijn ontvangen:
1°. immateriële schadevergoedingen;
2°. schadevergoedingen die door de overheid, het Nederlandse Rode Kruis, of fabrikanten van farmaceutische producten zijn betaald aan hemofiliepatiënten die met het aids-virus zijn besmet;
3°. vergoedingen ingevolge de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (Stcrt. 2000, 16), die zijn uitgekeerd aan de slachtoffers zelf;
4°. uitkeringen van de Stichting Maror-gelden Overheid, opgericht op 1 december 2000, gevestigd te Amsterdam;
5°. uitkeringen van de Stichting Het Gebaar, opgericht op 19 november 2001, gevestigd te ’s-Gravenhage;
6°. uitkeringen van de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma, opgericht op 3 november 2000, gevestigd te Tilburg;
7°. uitkeringen van de Stichting Joods Humanitair Fonds, opgericht op 31 januari 2002, gevestigd te ’s-Gravenhage;
8°. uitkeringen van de Stichting Individuele Maror Gelden, opgericht op 1 december 2000, gevestigd te Amsterdam;
9°. uitkeringen van de Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa, opgericht op 22 november 1999, gevestigd te ’s-Gravenhage;
10°. uitkeringen van de Stichting Individuele Bankaanspraken Sjoa, opgericht op 11 maart 2002, gevestigd te ’s-Gravenhage;
11°. uitkeringen van de Stichting Individuele Effectenaanspraken Sjoa, opgericht op 22 november 1999, gevestigd te ’s-Gravenhage;
12°. uitkeringen uit het DES-Fonds die zijn verstrekt aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten;
13°. tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit nieuwjaarsbrand Volendam (Stcrt. 2003, 42) en bijdragen op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand Volendam II (Stcrt. 2004, 188), uitgekeerd aan de getroffenen zelf;
14°. vergoedingen op grond van de compensatieregeling van de Rooms-Katholieke Kerk Nederland voor slachtoffers van seksueel misbruik;
15°. bijzondere uitkeringen van het Ministerie van Defensie op grond van artikel 21a van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen of op grond van artikel 21a van het Besluit bijzondere militaire pensioenen;
16°. uitkeringen op grond van de Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen of op grond van de civiele regeling die de Staat voor deze groep van slachtoffers heeft opgesteld;
17°. uitkeringen van een voorschot op een persoonsgebonden budget als bedoeld in paragraaf 2.6 van de Regeling subsidies AWBZ, die betrekking hebben op een in het kalenderjaar 2012 of in het kalenderjaar 2013 gelegen subsidieperiode voor zover deze zijn gedaan vóór 1 januari van het betreffende kalenderjaar;
18°. uitkeringen op grond van de Uitkeringsregeling Backpay.
Verzamelbesluit Toeslagen
Artikel 2.1
Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen, ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen.
Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 13b, eerste lid, Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering moet afzien of het terug te vorderen bedrag moet matigen. Op grond van artikel 13b, tweede lid, Awir mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
(…)
Van bijzondere omstandigheden is geen sprake als:
(…)
De terugvordering het gevolg is van het overschrijden van de vermogensgrens.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2534.
2.Dit staat in artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag.
3.Bijvoorbeeld de uitspraken van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491 en 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2396.
4.Dit volgt uit artikel 7, derde lid, van de Awir.
5.Uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.