ECLI:NL:RBZWB:2023:4667

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2912 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 5 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering was ingetrokken. De zaak betreft de intrekking van de uitkering door het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden, die op 9 mei 2023 besloot de uitkering van verzoeker te beëindigen over de periode van 26 april 2023 tot en met 30 april 2023, en een bedrag van € 189,32 terug te vorderen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij in acute financiële nood verkeerde.

De voorzieningenrechter heeft op 21 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij niet over andere inkomsten beschikte en dat er een onomkeerbare situatie dreigde door de beëindiging van zijn uitkering. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet verwijtbaar in verzuim was, omdat hij tijdig had gebeld om aan te geven dat hij op de afgesproken datum niet aanwezig kon zijn voor een huisbezoek. Het dagelijks bestuur had hem onvoldoende gelegenheid gegeven om op de uitnodiging te reageren.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, de besluiten van 9 mei en 5 juni 2023 geschorst voor zover deze de beëindiging van de bijstandsuitkering betroffen, en bepaald dat verzoeker een voorschot op de bijstandsuitkering ontvangt. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2912 PW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker

(gemachtigde: mr. R.S. Vriend),
en
Het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden(het dagelijks bestuur), verweerder.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker over zijn recht op een bijstandsuitkering.
1.2
Met het besluit van 9 mei 2023 heeft het dagelijks bestuur verzoekers recht op een uitkering op grond van de Participatiewet ingetrokken over de periode van 26 april 2023 tot en met 30 april 2023 en beëindigd per 1 mei 2023. Daarbij is een bedrag van € 189,32 aan over de periode van 26 april 2023 tot en met 30 april 2023 verstrekte uitkering van verzoeker teruggevorderd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn gemachtigde en namens het dagelijks bestuur [namen vertegenwoordigers]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten en omstandigheden
2 Verzoeker ontving sinds 1 november 1995 een bijstandsuitkering van het dagelijks bestuur. Hij staat ingeschreven op het adres [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] (het uitkeringsadres).
In het kader van een onderzoek naar verzoekers woon- en leefsituatie heeft het dagelijks bestuur op 24 april 2023 aangebeld bij verzoeker, maar de deur werd niet opengedaan. Het dagelijks bestuur zou een brief in verzoekers brievenbus hebben gestopt, waarin is aangekondigd dat het dagelijks bestuur op 26 april 2023 terug zal komen bij verzoekers woning voor het afleggen van een huisbezoek.
Op 26 april 2023 om 10.50 uur trof het dagelijks bestuur niemand aan bij of in de woning van verzoeker. Met het besluit van 26 april 2023 heeft het dagelijks bestuur verzoeker daarom gemeld dat verzoekers recht op uitkering wordt opgeschort per diezelfde dag. Daarbij is verzoeker een hersteltermijn geboden tot 1 mei 2023. Het dagelijks bestuur heeft verzoeker verzocht om 1 mei 2023 aanwezig te zijn bij de woning aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker]. Verzoeker heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit opschortingsbesluit.
Op 1 mei 2023 omstreeks 9.30 uur heeft verzoeker gebeld met de medewerker handhaving van het dagelijks bestuur om mede te delen dat het huisbezoek die dag niet door kon gaan. De medewerker ging daar niet mee akkoord, waarna hij samen met een collega om 11.00 uur naar het uitkeringsadres is gegaan en verzoeker daar niet aantrof. Er is toen een brief in de brievenbus gedaan met de mededeling dat zij om 14.30 uur terug zouden komen voor een huisbezoek. Ook om 14.30 uur werd niemand op het uitkeringsadres aangetroffen.
In het besluit van 9 mei 2023 heeft het dagelijks bestuur aan de intrekking, beëindiging en terugvordering van verzoekers recht op uitkering ten grondslag gelegd dat verzoekers hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres te [woonplaats verzoeker] is, maar dat zijn sociale leefomgeving zich elders bevindt.
Met het besluit van 5 juni 2023 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 9 mei 2023 herzien. Daarbij is de grondslag van de intrekking door het dagelijks bestuur gewijzigd. Het dagelijks bestuur heeft beslist dat verzoeker vanaf de eerste dag, waarover zijn recht op uitkering is opgeschort, niet langer recht op bijstand heeft omdat verzoeker niet binnen de gestelde termijn aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Dit besluit is gebaseerd op artikel 54, vierde lid van de Participatiewet.
Standpunt verzoeker
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Verzoeker heeft na de brief van 24 april 2023 en op 1 mei 2023 contact opgenomen met het dagelijks bestuur om een afspraak te plannen om aan zijn verplichtingen te voldoen. Door het dagelijks bestuur wordt heel specifiek buiten de tijden, waarop verzoeker aangeeft aanwezig te zijn, langs de woning gegaan, waardoor gesteld kan worden dat verzoeker niet aanwezig is. Daarnaast stelt verzoeker dat hij heeft aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] heeft.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Toetsingskader voorzieningenrechter
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Daarbij zal de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen beslissing niet in stand kan blijven, moeten worden beantwoord.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Beoordeling spoedeisend belang
6. De voorzieningenrechter staat eerst, ambtshalve, stil bij de vraag of en in hoeverre verzoeker spoedeisend belang heeft bij de behandeling van zijn verzoek.
Verzoeker stelt dat hij geen inkomen meer heeft sinds zijn recht op een bijstandsuitkering bij het besluit van 9 mei 2023 is ingetrokken, waardoor hij geen geld heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien en hij zijn vaste lasten niet kan betalen. In tegenstelling tot het dagelijks bestuur acht de voorzieningenrechter door verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat er een onomkeerbare situatie dreigt als gevolg van acute financiële nood omdat verzoeker al geruime tijd geen bijstandsuitkering meer heeft ontvangen. Voor de voorzieningenrechter bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan verzoekers stelling dat hij niet over andere inkomsten of over vermogen beschikt waarmee hij in zijn primaire levensbehoeften kan voorzien. Daarom wordt door de voorzieningenrechter aangenomen dat er sprake is van onverwijlde spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Wel stelt de voorzieningenrechter vast dat dit spoedeisend belang alleen aanwezig is bij een voorlopig oordeel over de beëindiging van de uitkering. De voorzieningenrechter zal daarom de intrekking en terugvordering van de uitkering niet verder bespreken.
Bestreden besluit
7.1
Het dagelijks bestuur heeft met het besluit van 5 juni 2023 het besluit van 9 mei 2023 herzien. De voorzieningenrechter begrijpt dat dit besluit het besluit van 9 mei 2023 vervangt. Het gaat in deze zaak dan over intrekking en beëindiging van de bijstandsuitkering na opschorting.
7.2
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat bij de beantwoording van de vraag of het dagelijks bestuur op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van het recht op bijstand, beoordeeld dient te worden of verzoeker verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of verzoeker hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
7.3
Niet in geschil is dat verzoeker op 1 mei 2023 niet op het uitkeringsadres aanwezig was. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of verzoeker hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
7.4
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het dagelijks bestuur heeft in het opschortingsbesluit van 26 april 2023 een huisbezoek aangekondigd op 1 mei 2023. In dat besluit staat verder vermeld: “
Bent u verhinderd? Wij verzoeken u dan om zo spoedig mogelijk telefonisch een nieuwe afspraak te maken met ondergetekende. Indien u zonder bericht van verhindering niet aanwezig bent trekken wij het recht op uw uitkering in.” Uit de rapportage van 3 mei 2023 blijkt dat het dagelijks bestuur dit besluit pas op donderdag 27 april 2023 om 19.24 uur bij verzoeker in de brievenbus heeft gedaan.
7.5
Niet in geschil is dat verzoeker op 1 mei 2023 in de ochtend telefonisch contact met het dagelijks bestuur heeft opgenomen om aan te geven dat hij die dag verhinderd is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker daarmee voldaan aan het hierboven vermelde verzoek. Dat verzoek luidt immers dat bij verhindering zo spoedig mogelijk gebeld moet worden. Daaraan zijn door het dagelijks bestuur geen andere voorwaarden verbonden, bijvoorbeeld dat een nieuwe afspraak alleen mogelijk zou zijn bij zwaarwegende redenen van verhindering. Dat verzoeker niet eerder dan op 1 mei 2023 in de ochtend gebeld heeft, maakt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat hij niet zo spoedig mogelijk heeft gebeld, nu tussen de ontvangst van het opschortingsbesluit door verzoeker en het moment van bellen slechts één werkdag en een weekend gelegen zijn. Het dagelijks bestuur is in weekenden telefonisch niet bereikbaar, zo is ter zitting verklaard.
7.6
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had de telefonische mededeling van verzoeker dat hij verhinderd was voor het dagelijks bestuur aanleiding moeten vormen om verzoeker uitstel te verlenen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het een aangekondigd huisbezoek betrof. Daarnaast is ter zitting gebleken dat het dagelijks bestuur bekend is met verzoekers psychische problemen en zijn hulp vermijdende gedrag. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat door het dagelijks bestuur ter zitting ook is toegezegd dat bij een volgend te plannen huisbezoek rekening zal worden gehouden met verzoekers wens om zijn begeleiders daarbij aanwezig te laten zijn. De hiervoor genoemde omstandigheden hadden voor het dagelijks bestuur reden moeten zijn om verzoeker een nader uitstel te verlenen.
7.7
Het dagelijks bestuur heeft aangevoerd dat er uitstel aan verzoeker is verleend, namelijk tot 1 mei 2023 om 14.30 uur. De uitnodiging daarvoor is die ochtend om 11.00 uur in de brievenbus van het uitkeringsadres gedaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoeker daarmee niet redelijkerwijs in de gelegenheid gesteld om tijdig kennis te nemen van de uitnodiging en daaraan gevolg te geven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2021 [2] overweegt de voorzieningenrechter dat tussen het moment waarop de uitnodiging in de brievenbus is gedaan en het moment waarop het huisbezoek zal plaatsvinden minimaal 72 uur dient te zijn gelegen. Aan de hiervoor genoemde voorwaarde wordt in dit geval niet voldaan. Verzoeker kan dan ook niet tegengeworpen dat hij niet is verschenen bij het huisbezoek op 1 mei 2023 om 14.30 uur.
7.8
Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat verzoeker weliswaar op 1 mei 2023 in verzuim was, maar dat dit verzuim niet verwijtbaar is. Dit betekent dat niet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet is voldaan. Het dagelijks bestuur heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook ten onrechte het recht op uitkering van verzoeker beëindigd per 1 mei 2023.
Conclusie
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst de besluiten van 9 mei 2023 en 5 juni 2023 voor zover deze zien op de beëindiging van de bijstandsuitkering en treft de voorziening dat aan verzoeker een voorschot wordt verstrekt naar de voor hem geldende bijstandsnorm vanaf de datum van het verzoek (23 mei 2023) tot 6 weken na de beslissing op bezwaar.
Griffierecht en proceskosten
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat het dagelijks bestuur aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
De voorzieningenrechter veroordeelt het dagelijks bestuur verder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst de besluiten van 9 mei 2023 en 5 juni 2023 voor zover deze zien op de beëindiging
van het recht op een bijstandsuitkering en treft de voorziening dat aan verzoeker een
voorschot wordt verstrekt naar de voor hem geldende bijstandsnorm vanaf de datum van
het verzoek tot 6 weken na de beslissing op bezwaar;
- draagt het dagelijks bestuur op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoeker te
vergoeden;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage – wettelijk kader

Participatiewet:
In artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten als de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel als de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
In het tweede lid is bepaald dat het college mededeling van de opschorting doet aan de belanghebbende en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
In het vierde lid is bepaald dat het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 27 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2046.