ECLI:NL:RBZWB:2023:4665

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3157 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking en terugvordering uitkering op grond van de Participatiewet

Op 5 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar had gemaakt tegen de intrekking van haar uitkering op grond van de Participatiewet door Orionis Walcheren. Verzoekster had een voorlopige voorziening aangevraagd, omdat zij zonder inkomen kwam te zitten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 21 juni 2023, waarbij zowel verzoekster als haar gemachtigde, mr. W.R. Aerts, en een vertegenwoordiger van Orionis aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Orionis niet voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de uitkering. De intrekking was gebaseerd op een laag waterverbruik en een buurtonderzoek, maar de voorzieningenrechter vond dat de gegevens over het waterverbruik niet representatief waren voor een heel jaar. Bovendien was er tijdens een huisbezoek op 17 oktober 2022 vastgesteld dat verzoekster haar hoofdverblijf op het opgegeven adres had. De verklaringen van buurtbewoners waren te summier en onvoldoende concreet om de conclusie te rechtvaardigen dat verzoekster niet op het uitkeringsadres woonde.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoekster een voorschot op haar bijstandsuitkering ontvangt. Orionis werd ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3157 PW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [woonplaats verzoekster], verzoekster

(gemachtigde: mr. W.R. Aerts),
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Inleiding

1. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 mei 2023 (bestreden besluit) van Orionis inzake de intrekking van haar recht op een uitkering op grond van de Participatiewet en terugvordering van aan haar verstrekte uitkering. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar gemachtigde, en [naam vertegenwoordiger] namens Orionis.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten en omstandigheden
2. Verzoekster ontving van Orionis een uitkering op grond van de Participatiewet.
In het kader van een onderzoek naar verzoeksters recht op uitkering heeft op 17 oktober 2022 een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden. Op dat moment is geconstateerd dat verzoekster haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Het recht op uitkering is door Orionis ongewijzigd voortgezet.
In december 2022 heeft Orionis opnieuw een onderzoek naar het recht op uitkering van verzoekster gedaan. Dit onderzoek bestond onder meer uit een buurtonderzoek en het opvragen van gegevens bij de waterleidingmaatschappij.
Met het bestreden besluit heeft Orionis het recht op uitkering van verzoekster ingetrokken vanaf 9 november 2022 en de over de periode van 9 november 2022 tot en met 31 maart 2023 verstrekte uitkering van verzoekster teruggevorderd. Daaraan heeft Orionis ten grondslag gelegd dat uit buurtonderzoek en een laag waterverbruik blijkt dat verzoekster niet haar hoofdverblijf zou hebben in de woning aan [adres hoofdverblijf] te [plaats hoofdverblijf].
Standpunt verzoekster
3. Verzoekster heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een deugdelijke motivering die bij de bekendmaking van het bestreden besluit is vermeld, behalve dat het zou gaan om zeer laag waterverbruik en een buurtonderzoek. Orionis komt volgens verzoekster met geen enkel bewijs inzake het zeer lage waterverbruik en het buurtonderzoek. Verzoekster bestrijdt dat zij niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres zou houden.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Oordeel voorzieningenrechter
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Daarbij zal de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen beslissing niet in stand kan blijven, moeten worden beantwoord.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Spoedeisend belang
6. De voorzieningenrechter staat eerst ambtshalve stil bij de vraag of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de behandeling van haar verzoek.
Nu verzoekster stelt dat zij door het bestreden besluit zonder inkomen zit, waardoor zij niet langer in haar eerste levensbehoeften kan voorzien, heeft zij een spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter over het recht op uitkering vanaf 5 juni 2023, de datum waarop het verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend. Door de intrekking van de bijstand over de voorafgaande periode en door de terugvordering wordt eiseres niet in haar actuele bestaan bedreigd, zodat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij een voorziening ten aanzien daarvan.
Inhoudelijk
7.1
Orionis heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. Daarom loopt de hier te beoordelen periode van de datum met ingang waarvan het recht op bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. De periode die hier ter beoordeling voorligt, loopt dus van 9 november 2022 tot en met 4 mei 2023.
7.2
Voorop gesteld moet worden dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is Orionis hierin niet geslaagd. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband als volgt.
Waterverbruik
7.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat Orionis in het bestreden besluit een zeer laag waterverbruik en een buurtonderzoek aan de intrekking van de bijstandsuitkering ten grondslag heeft gelegd.
Uit het “Rapport onderzoek Handhaving bij lopende uitkering” blijkt dat verzoekster over de periode van 9 november 2022 tot 10 januari 2023 een waterverbruik van 1 m3 heeft gehad. Voor de bepaling van een normaal verbruik is Orionis uitgegaan van cijfers van het NIBUD, waaruit volgt dat een normaal verbruik voor een alleenstaande 5,67 m3 per maand is. Nu verzoekster in de hiervoor genoemde periode maar 0,5 m3 water per maand heeft verbruikt, zit zij volgens Orionis ver onder de norm van een normaal waterverbruik.
Orionis heeft ter zitting een beroep gedaan op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over extreem laag waterverbruik. De CRvB heeft bepaald dat bij een verbruik van maximaal 7 m³ water per jaar per huishouden - ongeacht het aantal personen van dit huishouden - sprake is van een extreem laag waterverbruik. Een extreem laag verbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de betrokkene niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is in deze situatie aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. [1]
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de jurisprudentie van de CRvB over extreem laag waterverbruik in dit geval niet worden toegepast. Uit het enkele feit dat verzoekster in de periode van 9 november 2022 tot 10 januari 2023 maar 1 m3 water heeft verbruikt, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet de conclusie worden getrokken dat zij in een heel jaar niet meer dan 7 m3 water verbruikt. Een periode van twee maanden is daarvoor te kort en niet voldoende representatief voor het waterverbruik van verzoekster over een heel jaar. Gegevens over het waterverbruik door verzoekster na 10 januari 2023 ontbreken, terwijl de periode in geding tot en met 4 mei 2023 loopt. Dit klemt temeer nu uit de afrekening van waterbedrijf Evides van 14 december 2022 blijkt dat verzoekster in het jaar voorafgaand aan de periode in geding (2 december 2021 tot en met 9 november 2022) 10 m3 water heeft verbruikt. In de voorafgaande periode was weliswaar sprake van een laag, maar niet van een extreem laag waterverbruik van maximaal 7 m3 per jaar. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat Orionis op 17 oktober 2022 tijdens een huisbezoek nog heeft vastgesteld dat verzoekster wél haar hoofdverblijf op het opgegeven adres heeft. Dit huisbezoek vond aldus minder dan één maand voor de intrekkingsdatum plaats.
Nu het beroep van Orionis op voornoemde vaste jurisprudentie niet slaagt en van een omkering van de bewijslast geen sprake is, is het aan Orionis om met meer onderzoeksbevindingen aannemelijk te maken dat verzoekster in de periode in geding niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
Buurtonderzoek
7.4
Naast het waterverbruik heeft Orionis het buurtonderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Op basis van de gedingstukken stelt de voorzieningenrechter vast dat het buurtonderzoek heeft plaatsgevonden op 9 januari 2023 en 5 april 2023 en dat het onderzoek heeft bestaan uit het horen van (in totaal) vijf omwonenden van het uitkeringsadres. Volgens Orionis volgt uit hun verklaringen dat verzoekster niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres te [woonplaats verzoekster].
De voorzieningenrechter acht de door de buurtbewoners afgelegde verklaringen te summier en onvoldoende concreet om op basis daarvan de conclusie te kunnen trekken dat verzoekster niet haar hoofdverblijf houdt op het uitkeringsadres. Uit de verklaringen blijkt niet over welke periode de buurtbewoners hebben verklaard en waaruit zij afleiden dat er niemand op voornoemd adres zou wonen, behalve dat verzoekster niet vaak thuis zou zijn. Voorts heeft verzoekster ter zitting verklaard dat zij in een hofje woont dat twee uitgangen kent. Het is de voorzieningenrechter vooralsnog onvoldoende duidelijk in hoeverre de buurtbewoners die een verklaring hebben afgelegd, zicht hebben op de woning van verzoekster en de twee uitgangen van het hofje waar zij aan woont. Daarnaast krijgt de voorzieningenrechter van de verklaring van de bewoners op nummer 29 de indruk dat deze verklaring is gekleurd door hun persoonlijke mening over verzoekster. Zo hebben zij onder meer tegen de sociaal rechercheur gezegd dat het volgens hen niet deugt en dat verzoekster zich heel af en toe op het balkon laat zien en dan “zwaait alsof zij wil laten zien dat zij er is”.

Conclusie en gevolgen

8.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen, komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat Orionis niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor intrekking van het recht op uitkering is voldaan. De gegevens met betrekking tot het waterverbruik en de bevindingen uit het buurtonderzoek acht de voorzieningenrechter onvoldoende om de conclusie te dragen dat verzoekster in de periode in geding niet haar hoofdverblijf op het opgegeven adres had. Dat ter zitting namens Orionis is aangegeven dat in bezwaar een volledige heroverweging zal plaatsvinden en daarbij is aangekondigd dat aan de te nemen beslissing op bezwaar meer en andere feiten en omstandigheden ten grondslag zullen worden gelegd, leidt de voorzieningenrechter niet tot een andere conclusie.
8.2
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit voor zover dat ziet op de intrekking van de bijstandsuitkering en treft de voorziening dat aan verzoekster een voorschot wordt verstrekt naar de voor haar geldende bijstandsnorm vanaf de datum van het verzoek (5 juni 2023) tot 6 weken na de beslissing op bezwaar.
8.3
Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat het Orionis aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De voorzieningenrechter veroordeelt Orionis verder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit voor zover dat ziet op de intrekking van de bijstandsuitkering
en treft de voorziening dat aan verzoekster een voorschot wordt verstrekt naar de voor haar
geldende bijstandsnorm vanaf de datum van het verzoek tot 6 weken na de beslissing op
bezwaar;
- draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 5 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage – wettelijk kader

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het bijstandverlenend orgaan de kosten van bijstand terug als deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 19 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1681, en van 28 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1473.