ECLI:NL:RBZWB:2023:4621

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5222 en 22_5431
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaren tegen omgevingsvergunning voor woningverbouwing en garagebouw

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2023, worden de beroepen van twee eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren tegen een omgevingsvergunning beoordeeld. De omgevingsvergunning, verleend op 21 september 2021, betreft de verbouwing en uitbreiding van een woning en de bouw van een garage/berging aan de [adres] te [plaatsnaam 1]. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda heeft hun bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt de beroepen van eiser 1 en eiser 2 afzonderlijk.

Eiser 1 heeft zijn bezwaarschrift te laat ingediend, en de rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Eiser 1 stelt dat de omgevingsvergunning niet correct is bekendgemaakt en dat hij hierdoor misleid is. De rechtbank concludeert echter dat de kennisgeving op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat eiser 1 niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Eiser 2, die inmiddels naar [plaatsnaam 2] is verhuisd, heeft geen procesbelang meer bij de uitkomst van de procedure, omdat hij geen gevolgen ondervindt van de verleende vergunning. De rechtbank verklaart het beroep van eiser 2 niet-ontvankelijk en het beroep van eiser 1 ongegrond. De niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaarschriften blijft in stand, en de eisers krijgen geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/5222 en 22/5431 WABO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] ( [naam eiser 1] ), uit [plaatsnaam 1] ,

en
[naam eiser 2]( [naam eiser 2] ), uit [plaatsnaam 2] ,
eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college,

(gemachtigden: mr. M.J.A. Poppelaars en [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers [1] tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren tegen de door het college op 21 september 2021 verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van de woning en het bouwen van een garage/berging aan de [adres] 2 te [plaatsnaam 1] (perceel).
1.1.
Het college heeft, bij besluit van 21 september 2021, de omgevingsvergunning verleend. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Met het bestreden besluit van 11 oktober 2022 op het bezwaar van eisers heeft het college de bezwaarschriften van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam eiser 1] , vergezeld door zijn echtgenote en [naam vertegenwoordiger] en de gemachtigden van het college. [naam eiser 2] heeft zich voorafgaand aan de zitting schriftelijk afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

Procedure BRE 22/5431 WABO
Procesbelang
2. [naam eiser 2] heeft de rechtbank laten weten dat hij naar [plaatsnaam 2] verhuisd is. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te beoordelen of hij nog procesbelang heeft bij de uitkomst van deze procedure, ofwel wat hij concreet met zijn beroep wil dan wel kan bereiken. Het gaat dan niet om de vraag of [naam eiser 2] gelijk heeft, maar het gaat erom of hij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat zou hebben [2] .
2.1.
Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [3] geldt het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die de verleende omgevingsvergunning toestaat in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het college heeft in het bestreden besluit het gemaakte bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en het college de termijnoverschrijding niet verschoonbaar acht [4] . Omdat de niet-ontvankelijkverklaring ziet op een termijnoverschrijding acht de rechtbank de verhuizing naar [plaatsnaam 2] in deze staat van de procedure geen reden voor een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. Echter, als de rechtbank het beroep van [naam eiser 2] gegrond zou verklaren, betekent dit dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Bij die nieuwe beslissing op bezwaar dient het college te beoordelen of [naam eiser 2] nog als belanghebbende kan worden beschouwd. Bij die nieuwe beoordeling zal de verhuizing naar [plaatsnaam 2]
welmeegewogen moeten worden. Het college kan dan niet anders dan oordelen dat [naam eiser 2] geen belanghebbende is, omdat hij door de verhuizing naar [plaatsnaam 2] geen gevolgen ondervindt van de verleende omgevingsvergunning. Met andere woorden: het bezwaarschrift zal ook dan niet-ontvankelijk worden verklaard, maar dan omdat [naam eiser 2] niet als belanghebbende kan worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat [naam eiser 2] geen procesbelang heeft, omdat hij in dat geval nog steeds niet de verleende omgevingsvergunning met een rechtsmiddel kan bestrijden.
2.2.
[naam eiser 2] heeft ook een beroep gedaan op schadevergoeding. Volgens vaste rechtspraak van de AbRS [5] kan er ook een procesbelang bestaan als [naam eiser 2] stelt schade te hebben geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming. Daarvoor is nodig dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden. Naar het oordeel van de rechtbank is daar geen sprake van, omdat het bestreden besluit ten eerste enkel ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift. Ten tweede heeft [naam eiser 2] nog geen begin van de onderbouwing van de door hem gestelde schade in de procedure gebracht en daarmee heeft hij zijn gestelde schade dus niet aannemelijk gemaakt. En ten derde staat het betreffende bestemmingsplan al zo lang vast dat [naam eiser 2] ook geen verzoek om planschade meer kan indienen. Het beroep van [naam eiser 2] is naar het oordeel van de rechtbank, ook via deze weg, niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet meer toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van zijn beroepsgronden.
Procedure BRE 22/5222 WABO
Omvang van het geding
3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het bezwaarschrift van [naam eiser 1] tegen de verleende omgevingsvergunning niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat mede aan de hand van zijn beroepsgronden.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Het college heeft op 19 juli 2021 een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de verbouwing en uitbreiding van de woning en het bouwen van een garage/berging op het perceel ontvangen. Het college heeft de ontvangst van de betreffende aanvraag op 10 augustus 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad. Het college heeft de aangevraagde omgevingsvergunning bij besluit van 21 september 2021 verleend en de kennisgeving van de verleende omgevingsvergunning is op 23 september 2021 in het Gemeenteblad gepubliceerd. [naam eiser 1] heeft op 4 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 september 2021. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaarschrift van [naam eiser 1] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en de te late indiening niet-verschoonbaar is.
Heeft het college het bezwaarschrift op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard?
7. [naam eiser 1] voert aan dat het college ten onrechte niet is ingegaan op de in bezwaar aangevoerde grond dat de omgevingsvergunning niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Er is volgens hem geen sprake van de bouw van een garage/berging, maar van een loods. [naam eiser 1] voelt zich hierdoor misleid. Volgens [naam eiser 1] had de kennisgeving niet alleen elektronisch mogen gebeuren. Daardoor was hij niet op tijd op de hoogte. [naam eiser 1] verzoekt verder om een standpunt over de waardevermindering van zijn woning wegens gederfd woongenot.
7.1.
Het college handhaaft dat [naam eiser 1] te laat bezwaar heeft gemaakt en dat de termijnoverschrijding niet-verschoonbaar is. Het college gaat er bij de beoordeling van een aanvraag in beginsel vanuit dat het bouwwerk zal worden gebruikt op de wijze die is aangegeven in de aanvraag. De garage/berging is een bijgebouw. Dat een bijgebouw op een andere wijze wordt uitgevoerd dan in de omgeving gebruikelijk is, betekent niet dat het niet als bijgebouw in gebruik mag worden genomen. Er doen zich verder geen weigeringsgronden voor en een verzoek om planschadevergoeding kan volgens het college niet meer ingediend worden.
7.2.
Partijen zijn het erover eens dat [naam eiser 1] pas ruim na afloop van de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt tegen de op 21 september 2021 verleende omgevingsvergunning. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college deze termijnoverschrijding terecht aan hem heeft tegengeworpen.
7.3.
De artikelen 3.8 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2, tweede lid, en artikel 12, eerste lid, van de Bekendmakingswet bepalen dat het college een kennisgeving van de ontvangen aanvraag in het Gemeenteblad moet plaatsen. Dat is gebeurd door de publicatie van de ontvangen aanvraag op 10 augustus 2021 in het Gemeenteblad. Het college heeft de aangevraagde omgevingsvergunning op 21 september 2021 verleend. Artikel 3.9, eerste lid, sub a, van de Wabo bepaalt dat het college een kennisgeving van de verleende vergunning dient te publiceren en wel op dezelfde manier als waarop het college de kennisgeving van de ontvangen aanvraag heeft gepubliceerd. Met de publicatie van de kennisgeving van de verleende omgevingsvergunning op 23 september 2021 in het Gemeenteblad voldoet het college aan dit artikel.
In artikel 2:14, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat berichten – die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht – niet uitsluitend elektronisch verzonden dienen te worden. De AbRS heeft in de uitspraak van 30 oktober 2019 [6] overwogen dat dit artikel ook ziet op berichten als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo. De strekking van het laatstgenoemde artikel is om ervoor te zorgen dat berichten niet alleen elektronisch worden verzonden c.q. kenbaar gemaakt, maar ook op een fysieke manier, bijvoorbeeld in een papieren dag-, nieuws of huis-aan-huisblad. Van deze regel kan alleen worden afgeweken als een wettelijk voorschrift bepaalt dat een elektronische publicatie van de kennisgeving volstaat. Dat wettelijk voorschrift is sinds juli 2021 gelegen in de hiervoor besproken Bekendmakingswet (gewijzigd met de Wet elektronische publicaties). Dat betekent dus dat het college mocht volstaan met enkel een elektronische kennisgeving.
7.4.
De rechtbank moet dan vervolgens de vraag beantwoorden of het college, op basis van het voorstaande, het bezwaarschrift van [naam eiser 1] op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Tegen het besluit van 21 september 2021 kon binnen zes weken bezwaar gemaakt worden, waarbij geldt dat de bezwaartermijn start op de dag die volgt op de dag waarop het besluit op de voorschreven wijze bekend is gemaakt [7] . De bezwaartermijn is dan ook gestart op 22 september 2021 en liep tot en met 2 november 2021. [naam eiser 1] heeft zijn bezwaarschrift pas ruimschoots na afloop van de bezwaartermijn ingediend. Het college mag in dat geval alleen afzien van niet-ontvankelijkverklaring als hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest met het maken van bezwaar. [naam eiser 1] heeft aangegeven dat hij zich medio december 2021 – aan de hand van de hoogte van de staalconstructie van de garage/berging – heeft gerealiseerd hoe hoog de garage/berging zou gaan worden en dat hij daarna de publicatie van de kennisgeving van de verleende omgevingsvergunning heeft nagekeken. De rechtbank beschouwt deze toelichting niet als een omstandigheid om te oordelen dat het te laat bezwaar maken verschoonbaar is.
Voor zover [naam eiser 1] niet op tijd kennis heeft kunnen nemen van de op grond van artikel 2:14, tweede lid, van de Awb bepaalde kennisgeving geldt het volgende. De rechtbank heeft onder punt 7.3 al overwogen dat de kennisgeving op de juiste manier heeft plaatsgevonden. Dat [naam eiser 1] de kennisgeving niet op tijd heeft gezien, komt daarom voor zijn rekening. Daar komt nog bij dat uit rechtspraak van de AbRS [8] volgt dat, wanneer de kennisgeving onvoldoende was geweest, [naam eiser 1] binnen twee weken nadat hij van de verleende omgevingsvergunning op de hoogte is geraakt alsnog een rechtsmiddel moet instellen. Ter zitting heeft [naam eiser 1] toegelicht dat hij dit in december 2021 niet heeft gedaan, omdat de bezwaartermijn al was verstreken. [naam eiser 1] heeft vervolgens pas op 4 juli 2022 bezwaar gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank levert zijn toelichting geen omstandigheid op om te oordelen dat hij niet in redelijkheid in verzuim is met het maken van bezwaar. Dat betekent dat de termijnoverschrijding bij het maken van bezwaar niet verschoonbaar is. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7.5.
Voor wat betreft de beroepsgrond dat de kennisgeving van de verleende omgevingsvergunning misleidend is, is de rechtbank van oordeel dat de publicatie van de zakelijke inhoud van de verleende vergunning voldoende adequaat en duidelijk is [9] . In de publicatie is duidelijk het perceel aangegeven en ook waarop de verleende omgevingsvergunning betrekking heeft. [naam eiser 1] kon de plannen en de verleende omgevingsvergunning ook inzien en, zelfs als hij dat niet doet, geldt dat uit de kop van de kennisgeving volgt dat er flink wat werkzaamheden verricht zouden gaan worden. Dat het college bij de publicatie van de kennisgevingen heeft aangesloten bij de omschrijving in de aanvraag kan de rechtbank volgen. Dat [naam eiser 1] het bouwwerk anders waardeert, is voor de rechtbank geen aanleiding om misleiding aan te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van [naam eiser 2] is niet-ontvankelijk en het beroep van [naam eiser 1] is ongegrond. Voor beide eisers geldt dan dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift in stand blijft en dat betekent dat de rechtbank niet meer toekomt aan de overige beroepsgronden of een inhoudelijke beoordeling van de verleende omgevingsvergunning. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [naam eiser 2] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van [naam eiser 1] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juni 2023 door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:2, eerste lid:
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 2:14, tweede lid:
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch.
Artikel 6:7:
De termijn voor het indien van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid:
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9, eerste lid:
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterweg indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 3.8:
Het bevoegd gezag geeft bij de toepassing van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze. (…)
Artikel 3.9, eerste lid, sub a:
1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:
a. doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag,
Bekendmakingswet
Artikel 2, tweede lid:
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente geeft een gemeenteblad uit.
Artikel 12, eerste lid:
1. Een bestuursorgaan dat behoort tot een van de in artikel 2, eerste, tweede, derde en vijfde, genoemde openbare lichamen, bedrijfsvoeringsorganisaties of gemeenschappelijke organen, doet in het door dat openbaar lichaam, die bedrijfsvoeringsorganisatie of dat gemeenschappelijke orgaan uitgegeven publicatieblad in ieder geval zijn wettelijk voorschreven mededelingen in de vorm van een volledige publicatie en kennisgevingen in de vorm van een zakelijke weergave van de inhoud, met vermelding van de wijze waarop en de periode waarin de stukken waar de kennisgeving betrekking op heeft voor eenieder ter inzage liggen.

Voetnoten

1.Het beroep van eiser [naam eiser 1] is geregistreerd onder procedurenummer BRE 22/5222 WABO en het beroep van eiser [naam eiser 2] is geregistreerd onder procedurenummer BRE 22/5431 WABO.
2.AbRS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2946.
3.Bijvoorbeeld AbRS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
4.Dat betekent dat de termijnoverschrijding niet door de vingers kan worden gezien.
5.Bijvoorbeeld AbRS 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1927 en AbRS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497.
6.AbRS 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3628.
7.Artikel 6:7 in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.AbRS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3477 en AbRS 16 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2231
9.AbRS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1373.