ECLI:NL:RBZWB:2023:4545

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
BRE 22_909
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrekbaarheid van verhaalsbijstand als partneralimentatie in het belastingrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 beoordeeld. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd van € 46.859, waarbij ook € 390 belastingrente in rekening was gebracht. Belanghebbende had in zijn aangifte een bedrag van € 5.770 als negatief loon opgegeven, dat betrekking had op verhaalsbijstand voor zijn kinderen. De inspecteur accepteerde dit bedrag niet, wat leidde tot de navorderingsaanslag.

De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslag niet terecht is opgelegd. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat hij in eerdere jaren verhaalsbijstand als negatief loon had opgegeven en dit was geaccepteerd door de inspecteur. De rechtbank stelt vast dat de verhaalsbijstand niet kan worden aangemerkt als negatief loon, maar als kosten voor levensonderhoud van de kinderen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet voldoende heeft aangetoond dat de verhaalsbijstand niet als aftrekpost kon worden geaccepteerd.

De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente, en oordeelt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De proceskosten worden vastgesteld op € 2.868. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de belastingdienst om consistent te zijn in de behandeling van aangiften en het vertrouwen dat belastingplichtigen mogen hebben in eerdere beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/909
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 januari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.859 (de navorderingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 390 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur].

Feiten

Met betrekking tot het jaar 2016
2. Belanghebbende heeft samen met zijn ex-partner vier kinderen. Deze kinderen waren in 2016 allen minderjarig. Per brief van 6 maart 2017 heeft de gemeente [plaats] het volgende aan belanghebbende meegedeeld:
“Ten behoeve van de opgave aan de belastingdienst kunnen wij u mededelen, dat u in 2016 aan ons een bedrag van € 5.769,96 heeft betaald, ter zake van de aan u opgelegde onderhoudsbijdrage voor uw kinderen.”
2.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het jaar 2016 een bedrag van € 5.770 aangegeven als negatief loon onder vermelding van ‘verhaalsbijstand Gemeente [plaats]’. De definitieve aanslag is conform de aangifte vastgesteld. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag is het bedrag van € 5.770 niet geaccepteerd als negatief loon, leidend tot verhoging van het belastbaar inkomen met dit bedrag.
Met betrekking tot de jaren 2011 tot en met 2017
3. In de aangiften voor de jaren 2011 tot en met 2013 heeft belanghebbende bedragen in aftrek gebracht in verband met kosten voor het levensonderhoud van kinderen. Deze aangiften zijn geautomatiseerd afgedaan. De aanslagen zijn opgelegd conform de ingediende aangiften.
3.1.
Belanghebbende heeft vanaf het jaar 2014 de verhaalsbijstand steeds als negatief loon in de aangiften aangegeven. Met betrekking tot het jaar 2014 zijn door de inspecteur vragen gesteld aan belanghebbende. De gemachtigde van belanghebbende heeft de inspecteur daarop als volgt geïnformeerd:
“(…)Cliënt is gehuwd geweest. Zijn voormalige echtgenote ontvangt van de gemeente [plaats] een bijstandsuitkering; echter, de [ex] dient aan de gemeente [plaats] jaarlijks een bedrag wegens verhaal van bijstand te betalen. Dat is niet alleen het geval geweest in 2014, doch ook alle jaren tevoren. In het verleden heeft de [ex] ook al over deze aftrekpost vragen gekregen. Ingesloten treft u aan de bevestiging van de gemeente [plaats], dat de [ex] aan deze gemeente in 2014 een bedrag wegens bijstandsverhaal heeft betaald van € 6.187,00. Cliënt heeft dit bedrag jaarlijks betaald en blijft dit betalen, zolang zijn ex-echtgenote is aangewezen op een bijstandsuitkering van de gemeente [plaats], of daar nu kinderen zijn of niet.(…)”
In de bijgevoegde brief van de gemeente [plaats] staat het volgende vermeld:
“Ten behoeve van de opgave aan de belastingdienst kunnen wij u mededelen, dat u in 2014 aan ons een bedrag van € 6.186,84 heeft betaald, ter zake van de aan u opgelegde onderhoudsbijdrage voor uw kind(eren).”
De aanslag 2014 is vervolgens conform de aangifte opgelegd.
3.2.
De aangiften voor 2015 en 2016 zijn geautomatiseerd afgedaan. Naar aanleiding van de aangifte 2017 zijn opnieuw vragen gesteld aan belanghebbende. Bij het opleggen van de aanslag 2017 is afgeweken van de aangifte, waarbij de verhaalsbijstand niet als negatief loon is geaccepteerd. Naar aanleiding van het onderzoek naar de aangifte 2017 is ook de aangifte 2016 onderzocht en is de navorderingsaanslag voor het jaar 2016 opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is vastgesteld. In het bijzonder wordt daarbij beoordeeld of het bedrag van de verhaalsbijstand aftrekbaar is. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat belanghebbende terecht een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het bedrag van de verhaalsbijstand aftrekbaar op grond van de wet?
6. Bij de verhaalsbijstand gaat het niet om een terugbetaling van door belanghebbende genoten loon of uitkering, maar om een op hem verhaald deel van een door de gemeente aan een ander of anderen verstrekte uitkering(en). Van negatief loon is dus geen sprake.
7. De rechtbank begrijpt de stellingen van belanghebbende zo dat hij thans van mening is dat de verhaalsbijstand aftrekbaar is als partneralimentatie. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt.
7.1.
Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen kunnen worden aangemerkt als persoonsgebonden aftrek. [1] Onderhoudsverplichtingen zijn onder meer de kosten van bijstand tot voorziening in het levensonderhoud van de duurzaam van de belastingplichtige gescheiden levende echtgenoot of gewezen echtgenoot, die zijn verhaald [2] op de belastingplichtige (de verhaalsbijstand). [3] In de Wet IB, zoals geldend in het jaar 2016, is geen mogelijkheid opgenomen om de kosten van (verhaalsbijstand ter zake van) het levensonderhoud van kinderen als persoonsgebonden aftrek in aanmerking te nemen. Gelet hierop zijn alleen de kosten van verhaalsbijstand die betrekking hebben op de (gewezen) echtgenoot aftrekbaar. De bewijslast dat daarvan sprake is, rust op belanghebbende.
7.2.
Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat de situatie rondom bijstand per 1 januari 2015 is gewijzigd. Tot die datum werd aan alleenstaande ouders een hogere uitkering betaald dan aan alleenstaanden. Vanaf deze datum ontvangen alleenstaande ouders in plaats van een toeslag op hun bijstandsuitkering, kindgebonden budget via de Belastingdienst. De door de gemeente [plaats] betaalde bijstandsuitkering is dus vanaf die datum hetzelfde voor alleenstaande ouders als voor alleenstaanden zonder kinderen. De gemeente [plaats] heeft de verhaalsbijstand daarom volgens belanghebbende onterecht geoormerkt als een onderhoudsbijdrage voor de kinderen van belanghebbende.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet geslaagd in zijn bewijslast. Gelet op de brief van de gemeente [plaats] heeft de verhaalsbijstand betrekking op kosten voor levensonderhoud van de kinderen. Niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende hier bezwaar tegen heeft gemaakt en/of dat hij geen onderhoudsverplichting heeft ten aanzien van de kinderen. Voor de beoordeling van de stelling van belanghebbende dat de gemeente [plaats] de verhaalsbijstand onterecht heeft geoormerkt als een onderhoudsbijdrage voor de kinderen, wijst de rechtbank op een arrest van de Hoge Raad [4] . In dit arrest is geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat de aan een ouder verstrekte bijstand ook vanaf 1 januari 2015 mede betrekking heeft op de kosten van levensonderhoud van de minderjarige kinderen die tot diens huishouding behoren en dat de uitkeringverstrekkende instantie gerechtigd is om de kosten van die bijstand te verhalen op degene die onderhoudsplichtig is voor de kinderen. De gemeente [plaats] heeft dit blijkbaar (gelet op de tekst van de brief) ook gedaan.
Is het bedrag van de verhaalsbijstand aftrekbaar op grond van het vertrouwensbeginsel?
8. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [5]
8.1.
Belanghebbende voert aan dat de verhaalsbijstand in de aangifte 2014, net als in de aangifte van het onderhavige jaar, is vermeld als negatief loon. Voor het jaar 2014 is de in 3.1 vermelde informatie aangeleverd aan de inspecteur. De inspecteur heeft vervolgens de aanslag voor 2014 conform de aangifte vastgesteld. Bij het vaststellen van de aanslag 2014 heeft de inspecteur volgens belanghebbende in het geheel niet benoemd dat de aftrek (enkel) werd geaccepteerd omdat de verhaalsbijstand als kosten voor het levensonderhoud van de kinderen werd aangemerkt. Ook is nergens uit gebleken dat de verhaalsbijstand niet als negatief loon in aftrek kon worden gebracht. Daardoor is bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de verhaalsbijstand als negatief loon in aftrek mocht worden gebracht. Nu de situatie van belanghebbende in 2016 hetzelfde was, mocht hij erop vertrouwen dat de verhaalsbijstand ook in 2016 als negatief loon in aftrek mocht worden gebracht.
8.2.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verhaalsbijstand in 2014 in aftrek is toegestaan als zijnde kosten voor de levensonderhoud van kinderen. Daarover is in de aanslagfase van 2014 met de gemachtigde van belanghebbende ook gesproken. De mogelijkheid van aftrek van dergelijke kosten is echter met ingang van 1 januari 2015 vervallen. Belanghebbende kon daarom aan de aanslagregeling over de jaren 2011 tot en met 2014 geen vertrouwen ontlenen dat hij recht heeft op aftrek van de verhaalsbijstand. Er is bovendien geen vertrouwen gewekt dat de verhaalsbijstand in aftrek kan komen als kosten voor het levensonderhoud van de ex-partner.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat de behandeling van de aangifte 2014 bij belanghebbende redelijkerwijs de indruk heeft kunnen wekken dat de inspecteur het standpunt had ingenomen dat de verhaalsbijstand als negatief loon in aanmerking mocht worden genomen, nu de aanslag (na ontvangst van de door belanghebbende aangeleverde informatie) conform de aangifte was opgelegd. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de inspecteur, dat in de aanslagfase 2014 met de gemachtigde is besproken dat de kosten worden aangemerkt als kosten voor levensonderhoud van de kinderen, aangezien dit door de gemachtigde wordt betwist en de inspecteur geen nadere onderbouwing voor die stelling kon geven. Dat de verhaalsbijstand in 2014 is geaccepteerd als aftrekpost ter zake van kosten voor levensonderhoud van kinderen of dat aan belanghebbende duidelijk is gemaakt dat de verhaalsbijstand niet als negatief loon in aftrek is toegestaan, blijkt nergens uit. Daarbij komt dat de Belastingdienst voor 2014 ook geen rekening heeft gehouden met de forfaitaire bedragen die toentertijd golden voor de aftrekbaarheid van kosten voor levensonderhoud van kinderen, maar het gehele bedrag in aftrek heeft toegelaten. [6] Nu onweersproken is gesteld dat de situatie voor belanghebbende in 2016 hetzelfde was als in 2014, kon en mocht belanghebbende er op vertrouwen dat de verhaalsbijstand in 2016 ook als negatief loon in aanmerking kon worden genomen. Dat de mogelijkheid van aftrek van kosten voor levensonderhoud van kinderen met ingang van 1 januari 2015 is vervallen, is voor de toepassing van het vertrouwensbeginsel niet van belang, nu niet blijkt dat de kosten in 2014 zijn geaccepteerd als dergelijke uitgaven.
8.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond en dient de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 te worden vernietigd. De overige gronden voor het beroep hoeven dan niet meer te worden beoordeeld door de rechtbank. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de navorderingsaanslag zal worden vernietigd, zal ook de beschikking belastingrente worden vernietigd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en de daarmee samenhangende beschikking belastingrente.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor juridische bijstand vast op € 2.868. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het hoorgesprek, met een waarde per punt van € 597 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en de belastingrentebeschikking;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.868 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 28 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’sHertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ’sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).
2.Op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet.
3.Artikel 6.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet IB.
4.Hoge Raad 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1138.
5.Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.
6.Artikel 36 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.