In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep is gegaan tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, evenals een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De inspecteur verklaarde de bezwaren van de belanghebbende gegrond, maar wees het verzoek om kostenvergoeding af. De rechtbank heeft de beroepen op 17 mei 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de belanghebbende recht had op een kostenvergoeding in de bezwaarfase. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het verzoek om kostenvergoeding terecht heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het indienen van een bezwaarschrift door de belanghebbende, ondanks de toezegging van de inspecteur dat de aanslagen zouden worden verminderd, niet onredelijk was. Echter, de rechtbank concludeert dat er geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat de belanghebbende feitelijk zelf optreedt in zijn zaak via zijn administratiekantoor. De rechtbank verwijst naar arresten van de Hoge Raad die stellen dat kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet van toepassing zijn als de belastingplichtige zelf optreedt.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de inspecteur om geen kostenvergoeding toe te kennen in stand blijft. De belanghebbende krijgt geen proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.