ECLI:NL:RBZWB:2023:4537

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3051
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2023 wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering aan de werkneemster door het UWV beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.H. Feiken, betwist de beslissing van het UWV om de werkneemster een loonaanvullingsuitkering toe te kennen, terwijl zij volgens eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 1 juni 2023, waarbij het UWV niet aanwezig was. De rechtbank constateert dat de werkneemster geen toestemming heeft gegeven voor het delen van medische gegevens met eiseres, wat invloed heeft op de informatie die in de uitspraak kan worden opgenomen.

De rechtbank stelt vast dat het UWV de WGA-uitkering heeft toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar dat eiseres aanvoert dat de werkneemster in feite recht heeft op een IVA-uitkering. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster en dat de motivering van het bestreden besluit gebrekkig is. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen binnen acht weken, met de mogelijkheid voor eiseres om hierop te reageren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/3051 WIA T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.H. Feiken),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. L.A. Vromans).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning aan [naam werkneemster] (de werkneemster) van een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). WGA betekent: Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
1.2.
Het UWV heeft met het besluit van 1 december 2021 aan de werkneemster met ingang van 16 december 2021 een loonaanvullingsuitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Met het bestreden besluit van 4 mei 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dit besluit gebleven.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De werkneemster heeft geen toestemming verleend om eiseres kennis te laten nemen van stukken die medische gegevens bevatten. Met de beslissing van 6 januari 2023 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van nader genoemde stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiseres. Het UWV is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.7.
De rechtbank stelt vast dat de werkneemster geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens aan eiseres te verstrekken. Dit betekent dat in deze uitspraak geen melding zal worden gemaakt van specifieke op de werkneemster betrekking hebbende medische gegevens.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
De werkneemster is werkzaam geweest als telefonisch hulpverlener bij [naam bedrijf 1] en als case manager bij [naam bedrijf 2] . Op 14 juni 2018 heeft zij zich ziek gemeld.
2.2.
Met het besluit van 11 september 2018 heeft het UWV aan de werkneemster een Ziektewetuitkering toegekend. Met het besluit van 29 mei 2019 is deze uitkering met ingang van 14 juli 2019 beëindigd omdat de werkneemster meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2.3.
Met ingang van 9 december 2019 is de werkneemster voor eiseres gaan werken als medewerkster informatielijn bij [naam bedrijf 3] . Eiseres is een eigenrisicodrager.
2.4.
Op 19 december 2019 heeft de werkneemster zich wederom ziek gemeld.
2.5.
Aan de werkneemster is opnieuw een Ziektewetuitkering toegekend. Met het besluit van 8 december 2020 is deze uitkering na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling ongewijzigd voortgezet. Aan dit besluit liggen de conclusies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] van 20 november 2020, de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum en de conclusies van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van 3 december 2020 ten grondslag. In de FML is een urenbeperking van 4 uur per dag en 12 uur per week gesteld.
2.6.
Met het besluit van 1 december 2021 heeft het UWV aan de werkneemster met ingang van 16 december 2021 een loonaanvullingsuitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.7.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Volgens eiseres had aan de werkneemster een IVA-uitkering toegekend moeten worden. IVA betekent: Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Daarnaast is volgens eiseres de 1e ziektedag niet juist vastgesteld.
2.8.
Met het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.

Beroep

3.1.
Eiseres stelt dat de werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing verwijst zij naar het rapport van haar deskundige, verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] .
3.2.
[naam verzekeringsarts 2] stelt dat de belastbaarheid van de werkneemster, ondanks de vele en intensieve behandelingen die zij heeft gehad, gedurende enkele jaren niet is toegenomen en dat er, gelet op de aard van de vele behandelingen, geen behandelopties meer zijn die nog een positief effect zouden kunnen hebben op haar belastbaarheid. De verzekeringsartsen noemen die behandelopties ook niet. De werkneemster krijgt geen behandelingen meer, alleen medicatie. Het doel daarvan is niet verbetering van de belastbaarheid maar zorgen dat die niet verslechterd. [naam verzekeringsarts 2] concludeert dat in het gunstigste geval sprake is van een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat (stap 3b van het Beoordelingskader voor verzekeringsartsen ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’).
Daarnaast stelt [naam verzekeringsarts 2] dat er ten onrechte geen bottleneck-analyse heeft plaatsgevonden waarvan de uitkomst zou kunnen zijn dat met de blijvende beperkingen al sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De vraag is namelijk of een mogelijke verbetering van de belastbaarheid relevant is, in die zin dat die verbetering van invloed is op de arbeidsmogelijkheden van de werkneemster.
3.3.
Verder stelt eiseres dat de beoordeling van het UWV niet voldoet aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) daaraan stelt. Het UWV heeft ten onrechte niet aangegeven op grond van welke concreet en deugdelijk afgewogen feiten en omstandigheden nog verbetering van de belastbaarheid van de werkneemster te verwachten is, op welke gebieden, in welke mate en binnen welke termijn, tot welk resultaat behandeling nog kan leiden en of de verwachte verbetering van de belastbaarheid relevant is voor de mate van arbeidsongeschiktheid.
Volgens eiseres heeft het UWV daarbij ten onrechte niet meegewogen dat de werkneemster op 14 mei 2018 gedeeltelijk is gaan werken en al op 14 juni 2018 uitviel en bij haar op
9 december 2019 in dienst trad en alweer op 19 december 2019 uitviel.
3.4.
Eiseres stelt voorts dat het UWV niet is ingegaan op de bezwaargrond over het te verwachten ziekteverzuim. Eiseres wijst op artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en vaste rechtspraak van de CRvB dat bij een te verwachten ziekteverzuim van circa 25% de grens van wat in redelijkheid van een werkgever kan worden verlangd, wordt overschreden. Mogelijk kan worden verwacht dat de werkneemster meer dan 25% zal verzuimen, mede gelet op de opmerking van de verzekeringsarts dat de kans op terugval bij de aandoening van de werkneemster reëel is.
3.5.
Tot slot heeft eiseres gesteld dat de 1e ziektedag niet juist is vastgesteld. De werkneemster was voor aanvang van het dienstverband al arbeidsongeschikt. Daarnaast heeft het UWV niet per functie gemotiveerd waarom deze niet verricht kan worden.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
Ter zitting heeft eiseres de beroepsgrond met betrekking tot de 1e ziektedag en de arbeidskundige grond laten vallen. De rechtbank zal die gronden daarom niet beoordelen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden met ingang van 16 december 2021 een WGA-loonaanvullingsuitkering aan de werkneemster heeft toegekend. Deze vraag houdt in essentie in of het UWV op goede gronden met ingang van 16 december 2021 een IVA-uitkering aan de werkneemster heeft geweigerd. De datum in geding is derhalve 16 december 2021.
4.2.
Het UWV heeft een IVA-uitkering geweigerd omdat de werkneemster weliswaar volledig arbeidsongeschikt is maar niet duurzaam. Het UWV heeft zich daarbij gebaseerd op de conclusies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] van 4 november 2021 en van verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) [naam verzekeringsarts b&b] van 11 april 2022.
Verzekeringsartsen
4.3.
De verzekeringsarts heeft de werkneemster gezien op het spreekuur en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts rapporteert dat uit de onderzoeksbevindingen blijkt dat de arbeidsongeschiktheid voor het laatst verrichte werk is ingetreden als gevolg van een terugval van medische klachten waarmee de werkneemster eerder in 2018/2019 arbeidsongeschikt is geweest. De terugval trad op in een periode waarbij er meerdere factoren aanwijsbaar zijn. Met aanpassingen in de behandelingen zijn de meest ernstige klachten hersteld maar er blijven tot op heden klachten aanwezig. Die resterende klachten nemen toe onder invloed van tijds- en prestatiedruk, veel prikkels en intensief sociaal contact. Verder heeft de werkneemster moeite met langdurig concentreren en opnemen en verwerken van informatie. De werkneemster ervaart nog een zodanig beperkte draagkracht en incasseringsvermogen dat zij zich niet in staat acht om te werken. Volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden kan echter niet worden bevestigd omdat de werkneemster niet voldoet aan de criteria om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Wel wordt bij onderzoek bevestigd dat nog sprake is van sterk beperkte draagkracht en incasseringsvermogen. Dit is passend bij de aard van de aandoening, de klachten die de werkneemster ervaart en de observaties bij eigen onderzoek. Uit de gegevens over het algeheel functioneren blijkt dat de werkneemster redelijk tot goed functioneert op micro- en mesoniveau. Het functioneren op macroniveau is nog duidelijk beperkt en het oppakken van activiteiten om maatschappelijk te participeren lukt werkneemster nog in beperkte mate. Dit zou verklaard kunnen worden uit de resterende beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren maar ook uit een angst voor een nieuwe terugval. Afgaande op het actuele klachtenbeeld en functioneren is de kans groot dat werkneemster in weinig stresserende, overzichtelijke taken in een rustige werkomgeving in staat zou zijn om de functioneren gedurende halve dagen. Anderzijds bestaan er nog klachten die in wisselende mate aanwezig zijn en in combinatie met de bevindingen bij eigen onderzoek een kwetsbaar evenwicht veronderstellen terwijl de mogelijkheid van terugval bij deze aandoening reëel is. Met betrekking tot de belastbaarheid qua arbeidsduur houdt de verzekeringsarts rekening met een ernstig beperkte belastbaarheid tot maximaal
12 uur per week en 4 uur per dag overeenkomstig de belastbaarheid vastgesteld bij de eerstejaars Ziektewetbeoordeling en door de bedrijfsarts vastgesteld. Volgens de verzekeringsarts is er een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het komende jaar door geleidelijke opbouw in re-integratie in passende werkzaamheden en dat er een andere weging van de preventieve indicatie voor de beperking in arbeidsduur zal zijn bij een langer durende stabiele situatie.
De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en gerapporteerd dat de werkneemster goed reageert op de verandering van medicatie en dat zij binnenkort hervat in vrijwilligerswerk met als doel geleidelijk door te stromen naar betaalde arbeid. Daardoor zijn haar beperkingen niet duurzaam.
In beroep heeft de verzekeringsarts b&b in reactie op de beroepsgronden gesteld er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De stoornis van de werkneemster is medicamenteus te behandelen waarna jarenlang een stabiele situatie kan bestaan.
In reactie op het door eiseres ingebrachte rapport van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat er geen aanleiding is om op medische gronden een andere beslissing te nemen. De stoornis van de werkneemster is medicamenteus goed te behandelen en de werkneemster reageert goed op die medicatie. Omdat de beperkingen van de werkneemster niet duurzaam zijn heeft de verzekeringsarts b&b twee identieke FML-en opgesteld.
Rechtspraak
4.4.
Uit rechtspraak van de CRvB [1] volgt dat het bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Beoordeling
4.5.
De verzekeringsarts b&b stelt dat de aandoening van de werkneemster medicamenteus goed te behandelen is en dat zij goed op de (verandering van) medicatie reageert. Voor de rechtbank is niet duidelijk, welke resultaten van deze medicamenteuze behandeling nog zouden kunnen worden verwacht. Evenmin is het de rechtbank duidelijk dat daarvan zodanige verbetering in de medische situatie van de werkneemster te verwachten is dat dat leidt tot een (relevante) toename van haar functionele mogelijkheden. De conclusie van de verzekeringsarts b&b lijkt niet te rijmen met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts die stelt dat, ondanks (aanpassing in de) behandeling, er bij de werkneemster klachten resteren. Die restklachten, die in wisselende mate aanwezig zijn, zijn zodanig dat de verzekeringsarts in combinatie met het veronderstelde kwetsbare evenwicht van de werkneemster en omdat terugval bij haar aandoening reëel is, daarin aanleiding heeft gezien een urenbeperking van 4 uur per dag en 12 uur per week te stellen. Het is de rechtbank niet duidelijk of en met welke (medicamenteuze) behandeling de functionele mogelijkheden van de werkneemster zodanig toenemen dat die urenbeperking en andere beperkingen niet meer aan de orde zouden zijn, terwijl de urenbeperking de reden is dat er voor de werkneemster geen functies kunnen worden geduid en zij volledig arbeids-ongeschikt is verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de overwegingen van de verzekeringsarts b&b te algemeen en onvoldoende toegespitst op de situatie van de werkneemster en de te verwachten behandelresultaten voor de werkneemster.
4.6
Gelet op overweging 4.5. heeft een deugdelijke afweging als beschreven in 4.4. niet plaatsgevonden. Deze afweging zal alsnog moeten plaatsvinden.
De verzekeringsarts b&b zal voorts moeten ingaan op de beroepsgrond dat een te verwachten ziekteverzuim van meer dan 25% reëel is, hetgeen volgens eiseres eveneens betekent dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster duurzaam is. Dat heeft de verzekeringsarts b&b namelijk nog niet gedaan.

Conclusie en gevolgen

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit berust op onvoldoende onderzoek en een gebrekkige motivering bevat, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het UWV opdracht te geven deze gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV de gebreken kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 29 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 4
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 47
1. Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (IVA) ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
Beoordeling van de duurzaamheid van Arbeidsbeperkingen. Beoordelingskader voor verzekeringsartsen
Het UWV heeft een interne richtlijn ontwikkeld, getiteld: “Beoordeling van de duurzaamheid van Arbeidsbeperkingen. Beoordelingskader voor verzekeringsartsen” (Beoordelingskader).
In dit Beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
a. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
b. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Op grond van deze richtlijn dient de verzekeringsarts zich uit te spreken over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt daarbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van 26 januari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:178), 21 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:682) en 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1986)