ECLI:NL:RBZWB:2023:4466

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/02/407552 / FA RK 23-1305
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en contactregeling tussen ouders en minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een vrouw en een man, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kinderen. De vrouw verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [plaats01], terwijl de man zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en dat de gevolgen voor de minderjarigen en de man niet goed zijn doordacht. De rechtbank benadrukt dat de minderjarigen in hun vertrouwde omgeving moeten blijven, waar zij geworteld zijn en contact hebben met hun vader en zijn familie. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen, evenals de verzoeken van beide partijen met betrekking tot de contactregeling en de inschrijving van de kinderen op school. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden, in afwachting van verdere onderlinge afspraken tussen partijen. De zaak is gecompliceerd door de emotionele en praktische aspecten van de voorgenomen verhuizing en de impact daarvan op de minderjarigen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/407552 / FA RK 23-1305
Datum uitspraak: 15 juni 2023
Beschikking over geschilbeslechting in het kader van gezamenlijke gezagsuitoefening
in de zaak tussen:
[de vrouw01],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. E.A.M. Brugman te Berghem,
en
[de man01],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. S. Odekerken te Breda.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 10 maart 2023 ingekomen verzoek met producties;
  • het F9-formulier met bijlage van 20 maart 2023 van mr. Brugman;
  • de brief van de [minderjarige01] , ingekomen ter griffie op 11 april 2023;
  • het F9-formulier met bijlagen van 10 mei 2023 van mr. Brugman, betreffende een aanvullend verzoek met producties;
  • het op 19 mei 2023 ingekomen verweer, tevens houdende (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek met producties.
1.2
Op 24 mei 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken mondeling behandeld, met gesloten deuren. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.
1.3
De [minderjarige01] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft hij - met kennisgeving vooraf - geen gebruik gemaakt. [minderjarige01] heeft een brief geschreven.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens de relatie van partijen zijn geboren de thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2014 te [geboorteplaats01] ;
- [minderjarige02] , geboren op [geboortedatum02] 2018 te [geboorteplaats02] .
2.2
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4
Partijen en de minderjarigen wonen thans nog samen in de gezamenlijke woning van partijen te [woonplaats01] .

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt (aanvullend), naar de rechtbank begrijpt, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. de samenlevingsovereenkomst van partijen van 30 juni 2011 is beëindigd;
II. de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw dient worden vastgesteld;
III. aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, om met de minderjarigen met ingang van datum 1 augustus 2023 of een datum welke de rechtbank gerede acht, te verhuizen naar [plaats01] ;
IV. de minderjarigen met ingang van schooljaar 2023/2024 naar [basisschool01] in [plaats01] zullen gaan en voor zover nodig de vrouw vervangende toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, voor de inschrijving op voormelde basisschool;
V. er tussen de man en de minderjarigen een contactregeling geldt van in ieder geval om de veertien dagen van vrijdagmiddag tot en met zondagavond alsook een verdeling bij helfte van de vakanties en feestdagen;
VI. de minderjarigen in de zomervakantie van 2023 in week 29 en 34 bij de vrouw zijn en week 30, 31, 32 en 33 bij de man;
VII. de vrouw zal worden belast met het halen en brengen van de minderjarigen;
VIII. te bepalen dat de man een maandelijkse bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarigen dient te betalen van € 259,= per maand per kind, dan wel een bedrag dat de rechtbank in dezen redelijk acht.
3.2
Bij de mondelinge behandeling trekt de vrouw haar verzoek onder I in. Gelet hierop is het belang bij verdere behandeling van dit verzoek komen te vervallen.
3.3
De man verweert zich tegen de verzoeken van de vrouw. De man verzoekt de rechtbank:
I. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
3.4
Bij wijze van (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek, verzoekt de man de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
II. voor het geval dat de vrouw zal verhuizen naar [plaats01] , te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de man zullen hebben en de minderjarigen op zijn adres zullen worden ingeschreven;
III. voor het geval de rechtbank zal bepalen dat de minderjarigen met ingang van 1 augustus 2023 (of een andere datum) zullen worden ingeschreven op het adres van de vrouw in [plaats01] en haar vervangende toestemming zal worden verleend voor inschrijving van de minderjarigen op [basisschool01] in [plaats01] , te bepalen dat de man en de minderjarigen recht hebben op omgang met elkaar:
- ieder weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur;
- iedere donderdagmiddag van 15.00 uur tot 18.30 uur;
- de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader te verdelen;
en te bepalen dat de vrouw zal worden belast met het halen en brengen van de minderjarigen van en naar de woning van de man;
IV. voor het geval de vrouw niet zal verhuizen naar [plaats01] , te bepalen dat de man en de minderjarigen recht hebben op contact met elkaar:
- iedere week van woensdag 17.00 uur tot vrijdagochtend schooltijd, waarbij de ouders van de man de minderjarigen op vrijdagmiddag na schooltijd indien nodig kunnen opvangen, en
- eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 19.00 uur, en
- een deel van de vakanties en feestdagen, nader in overleg onderling te regelen;
V. voor het geval de vrouw zal verhuizen naar [plaats01] en de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de man zullen hebben, te bepalen dat de vrouw aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te voldoen van € 228,= per maand per kind.
3.5
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, worden ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat de kwestie rondom haar voorgenomen verhuizing tussen partijen in staat. Zij kunnen daardoor niet overleggen over andere dingen, zoals een contactregeling. Partijen zijn daarom gebaat bij duidelijkheid over dit onderwerp. Tussen partijen is er geen communicatieprobleem. Als over de verhuizing van de vrouw een knoop is doorgehakt, kunnen zij samen verdere afspraken maken.
Op dit moment zorgt de vrouw het meeste voor de minderjarigen. Zij zijn aan haar gehecht. Eerder werkte zij 2,5 dag. De vrouw heeft haar baan opgezegd. Op donderdagmiddag haalt de man de minderjarigen van school. Op zondag zijn partijen samen thuis, zij spreken dan af wie de zorg voor de minderjarigen op zich neemt. In [plaats01] heeft de vrouw een nieuwe baan, waar zij per 1 september 2023 kan beginnen voor drie dagen per week. De vrouw heeft in [plaats01] geen nieuwe woning, maar is voornemens met de minderjarigen bij haar ouders in te trekken. Vanuit die situatie gaat zij naar een eigen woning op zoek. De vrouw staat daar voor huurwoningen ingeschreven en ontvangt regelmatig e-mails van de woningbouwvereniging. Ook staat de vrouw ingeschreven voor huurwoningen in [woonplaats01] . Zij heeft gebeld om daar urgentie te verkrijgen, echter vanwege een tekort aan woningen komt zij hiervoor niet in aanmerking. In de buurt van [woonplaats01] heeft de vrouw geen familie of kennissen waar zij terecht kan. Bovendien voelt zij zich in [woonplaats01] niet prettig; zij wordt aangekeken in de supermarkt en mensen kiezen de kant van de man. Zij voelt zich buitengesloten.
Desgevraagd geeft de vrouw aan liever niet zonder de minderjarigen naar [plaats01] te verhuizen. Echter, zij neigt steeds meer naar een verhuizing naar [plaats01] , ook zonder kinderen, omdat zij daar nu ook een nieuwe baan heeft gevonden. Volgens de vrouw hebben de minderjarigen in [woonplaats01] weliswaar vriendjes en familie van de man wonen, maar ook in [plaats01] zullen zij andere kinderen leren kennen. [minderjarige02] is nog niet geworteld in [woonplaats01] . Voor [minderjarige01] is dit mogelijk anders, nu hij ouder is. Maar, de minderjarigen gaan ook vaak naar hun grootouders (mz) in [plaats01] . Zij komen daar maandelijks. Als de vrouw van de rechtbank vervangende toestemming krijgt om te verhuizen, vindt zij het belangrijk dat de minderjarigen de man veel blijven zien. Het verzoek van de man om de minderjarigen ieder weekend bij zich te hebben is te veel. Ook de vrouw wil minstens één weekend per maand met hen doorbrengen. De vrouw wil, maximaal twee weekenden per maand, zorgen voor het halen en brengen. De vrouw zou zich kunnen voorstellen dat de minderjarigen en de man ook doordeweeks contact met elkaar hebben, bijvoorbeeld van donderdag op vrijdag. Afspraken maken over de verdeling van de contactregeling tijdens de vakanties lukt partijen in onderling overleg. Zij zullen dit dan af moeten stemmen op het werk van de man. Tijdens de carnavalsvakantie dienen de minderjarigen echter bij de vrouw te verblijven.
Voor het geval de rechtbank de vrouw geen vervangende toestemming voor een verhuizing verleent, dient er een ruime contactregeling tussen de vrouw en de minderjarigen te worden bepaald, een contactregeling die vergelijkbaar is met die welke de man verzoekt.
Met het voorwaardelijke verzoek van de man om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen, is de vrouw het niet eens; de man brengt de minderjarigen veelvuldig naar zijn ouders en dat zou betekenen dat de grootouders (vz) de ouderrol op zich zullen nemen. Een raadsonderzoek ten aanzien van de verhuizing is niet passend, dit duurt te lang. Een raadsonderzoek ten aanzien van de contactregeling is wel een mogelijkheid. De vrouw zou daar open voor staan.
4.2
Door en namens de man is, samengevat, aangevoerd dat er geen sprake is van een vaste contactregeling. Dit heeft te maken met de gewijzigde werktijden van de man, onder andere op zaterdag (de man werkt tot 11.30 uur), en het gegeven dat de vrouw haar baan heeft opgezegd. De man erkent dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan betreffende de wens van de vrouw om te verhuizen. Als hierover meer duidelijk wordt, is de man bereid om met de vrouw in overleg te gaan over een contactregeling.
Primair stelt de man zich op het standpunt dat het verzoek van de vrouw betreffende de verhuizing moet worden afgewezen. Het is in het belang van de minderjarigen dat zij in hun vertrouwde omgeving blijven wonen. Zij zijn in [woonplaats01] geworteld; zij gaan daar naar school, hebben daar vriendjes en de familie van de man woont in hetzelfde dorp.
Voor het geval de vrouw gaat verhuizen zonder de minderjarigen, verzoekt de man het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen. De man zal in dat geval zijn werktijden aanpassen en minder gaan werken. De man werkt in een familiebedrijf, wat maakt dat dit makkelijker te realiseren is. De grootouders (vz) hebben eerder drie dagen per week opgepast. Het verbaast de man dat de vrouw daar nu een probleem van maakt.
Als de vrouw wel toestemming krijgt om te verhuizen, dan moet er een ruime contactregeling gelden; ieder weekend en daarnaast op donderdagmiddag, waarbij de vrouw het halen en brengen voor haar rekening neemt. Ook dan moet de man zijn werktijden aanpassen, in die zin dat hij dan op zaterdag niet meer gaat werken. Volgens de man is dit geen probleem. Wel dient rekening te worden gehouden met de invulling van het contact gedurende de vakanties; de man heeft niet zoveel vrije dagen. De man heeft dit (nog) niet besproken met zijn familie, maar hij zou misschien meer vrije dagen kunnen opnemen. De man staat ervoor open hierover met de vrouw te overleggen.
Voor het geval de vrouw vervangende toestemming krijgt voor de verhuizing, zal de man zich niet verzetten tegen de inschrijving van de minderjarigen op de basisschool, overeenkomstig het verzoek van de vrouw onder IV.
Desgevraagd sluit de man zich aan bij het standpunt van de vrouw ten aanzien van een raadsonderzoek; een onderzoek zou alleen passend zijn ten aanzien van het contact. Over de verhuizing is nu eerst duidelijkheid nodig.
4.3
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De Raad is niet overtuigd van de noodzaak van de vrouw om te verhuizen. Zij heeft dit volgens de Raad onvoldoende aangetoond. Dat de vrouw zich in [woonplaats01] niet prettig voelt, begrijpt de Raad. Daarnaast maakt de Raad zich zorgen over het intrekken van de vrouw en de minderjarigen bij de grootouders (mz). De vraag is of dit voor langere tijd goed blijft gaan. Hierop is geen zicht. Het is de Raad onduidelijk of de vrouw andere mogelijkheden heeft in de regio van [woonplaats01] . Zij zegt zich te hebben ingeschreven voor huurwoningen, maar dit blijkt niet concreet. De Raad heeft bovendien twijfels over de mate waarop de voorgenomen verhuizing doordacht is. De vrouw heeft zich weliswaar op een school georiënteerd, maar de Raad betwijfelt of de contactregeling tussen de minderjarigen en de man goed is doordacht. Het voorstel van de vrouw doet geen recht aan gelijkwaardig ouderschap. In de visie van de Raad moet er bovendien rekening mee worden gehouden dat [minderjarige01] in [woonplaats01] geworteld is. [minderjarige02] is daarentegen gezien zijn leeftijd meer flexibel. Ten aanzien van het contact tussen de man en de minderjarigen acht de Raad de vier weekenden zoals de man deze verzoekt niet haalbaar. Ook wanneer de minderjarigen drie weekenden naar de man gaan, is dit mogelijk te veel. Als de minderjarigen ouder worden gaan zij sporten, hebben zij een bijbaantje en hebben zij ieder hun eigen vrienden. Of zij dan nog naar de man willen gaan in het weekend is maar de vraag. Een mogelijke optie is dat de minderjarigen afwisselend drie en twee keer per maand een weekend bij de man verblijven. In de visie van de Raad dient [minderjarige02] , gelet op zijn jonge leeftijd, de man wekelijks te zien. Geprobeerd moet worden te zoeken naar een oplossing die zo rustig mogelijk is en waarbij de reistijd zoveel mogelijk wordt beperkt. Duidelijk moet worden hoeveel de man voor de minderjarigen beschikbaar is, gelet op zijn werk. De man geeft aan dat hij minder gaat werken en dat acht de Raad een positief vooruitzicht. Een raadsonderzoek ten aanzien van het contact kan een oplossing bieden om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden. De Raad ziet echter dat de verhuiskwestie bij partijen voor spanningen zorgt en acht daarom duidelijkheid hierover gewenst, niet alleen voor partijen, maar ook voor de minderjarigen. Zij hebben recht om te weten waar zij na de zomer naar school gaan. De Raad ziet vooralsnog bezwaren bij een verhuizing, hetgeen zou nopen tot afwijzing van het verzoek, en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Nadat de Raad de rechtbank van advies heeft voorzien houdt de rechtbank partijen de mogelijkheid voor om een beslissing op het verzoek ten aanzien van de verhuizing en de kwestie rondom de contactregeling aan te houden. De vrouw kan daarmee instemmen, de man niet. Hij concludeert dat de vrouw teveel met wisselende voorstellen komt, zonder concrete ideeën. Echter, als dit voor de rechtbank ‘een vangnet’ is, kan een aanhouding een optie zijn.

5.De beoordeling

5.1
Nu de vrouw haar verzoek onder I tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken, ontbreekt het belang bij een verdere behandeling daarvan. Gelet hierop zal dat verzoek worden afgewezen.
Vervangende toestemming verhuizing
5.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de kwestie rondom de voorgenomen verhuizing van de vrouw partijen in hun greep houdt. Hoewel zij beiden aangeven de intentie te hebben om met elkaar in onderling overleg tot afspraken te komen, lukt dit niet ten aanzien van de verhuizing. Wanneer hierover duidelijkheid bestaat, zien partijen mogelijkheden en zijn zij bereid om over andere belangrijke kwesties met elkaar in overleg te gaan. Partijen wensen ten aanzien van de kwestie rondom de verhuizing duidelijkheid van de rechtbank. In deze beschikking zal de rechtbank partijen de gewenste duidelijkheid geven.
5.3
Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Dit brengt mee dat de vrouw voor een eventuele verhuizing met de minderjarigen in beginsel de toestemming van de man nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil, op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), worden voorgelegd aan de rechter. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4
Op grond van lid 5 van artikel 1:253a BW beproeft de rechtbank, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen partijen. Zoals hier eerder is overwogen, bestaat er geen mogelijkheid om over de verhuizing van de vrouw met de minderjarigen naar [plaats01] tot een overeenstemming te komen.
5.5
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw het recht heeft haar verblijfplaats te kiezen en (elders) een nieuw leven op te bouwen. De vrijheid van de vrouw om met de minderjarigen te verhuizen, kan echter worden beperkt op een wijze die in de wet is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Nu de vrouw en de man gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen en de man structureel contact met hen heeft, zou een verhuizing van de minderjarigen meebrengen dat de daadwerkelijke uitoefening van het gezag door de man en het huidige contact wordt beperkt. Om die reden zou de bescherming van de rechten en vrijheden van de man of van de minderjarigen (indirect) een inbreuk op de vrijheid van verplaatsing van de vrouw kunnen rechtvaardigen.
5.6
Overeenkomstig vaste rechtspraak (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en HR 26 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0293) dient de rechter bij zijn beslissing over een kwestie zoals de onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen. In de rechtspraak zijn vervolgens criteria ontwikkeld aan de hand waarvan een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing kan worden beoordeeld. Deze criteria zijn:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing van de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn omgeving en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Het belang van het kind dient daarbij een eerste overweging te zijn. Hieruit mag niet worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over de gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen andere belangen zwaarder wegen.
5.7
Hoewel de vrouw in beginsel het recht heeft om te verhuizen en haar leven (opnieuw) in te richten en de rechtbank de wens van de vrouw begrijpelijk acht, dient de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek tot vervangende toestemming alle omstandigheden in aanmerking te nemen. Uitgangspunt daarbij is dat partijen na het verbreken van hun relatie de mogelijkheid moeten hebben zelfstandig een eigen leven op te bouwen. Partijen dienen echter bij het maken van die nieuwe start niet alleen rekening te houden met de belangen van hun minderjarige kinderen, maar ook met die van hun gewezen partner, met name met het oog op de aard en de omvang van zijn zorgtaken. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verbreking van de continuïteit van de woonomgeving en wijziging van de frequentie van de contacten met de andere ouder voor het kind heel ingrijpend kunnen zijn. Dit maakt dat de vrouw bij haar beslissing ook rekening moet houden met de belangen van de man en de minderjarigen. Dat betekent dat de vrijheid van de vrouw om keuzes te maken, kan worden beperkt.
5.8
De vrouw stelt zich in [woonplaats01] niet (meer) prettig te voelen. Zij ervaart het alsof zij door de gemeenschap wordt buitengesloten. Dat de vrouw graag naar [plaats01] wenst de verhuizen, neemt de rechtbank om die reden aan. Anders dan de man, heeft de vrouw geen familie in [woonplaats01] wonen bij wie zij terecht kan. De vraag is echter of de verhuizing gegeven de omstandigheden ook als noodzakelijk kan worden gezien.
5.9
De rechtbank stelt vast dat de minderjarigen op dit moment zowel de vrouw als de man dagelijks zien. Dat dit gaat wijzigen staat niet ter discussie. Partijen wonen nu nog in hun gezamenlijke woning, maar zullen bij een verhuizing van de vrouw, binnen of buiten [woonplaats01] , de zorg voor de minderjarigen anders moeten verdelen. Dat de vrouw op dit moment de meeste zorgtaken op zich neemt is door de man niet weersproken. Dat dit in de toekomst, wanneer de vrouw in [woonplaats01] zou blijven, het geval blijft neemt de rechtbank ook aan. Echter, met een verhuizing van de vrouw en de minderjarigen naar [plaats01] zal het contact tussen de man en de minderjarigen aanzienlijk worden beperkt. Waar in [woonplaats01] (of directe omgeving) in praktische zin een dagelijks contact met de man mogelijk is, alsmede de zorg doordeweeks, zoals nu het geval is op donderdagmiddag (en voorheen ook door de grootouders (vz) op woensdag- en vrijdagmiddag), zal dit in de praktijk worden beperkt tot een contact in de weekenden. Met name in de toekomst zal dit naar verwachting een negatief effect hebben op het contact dat tussen de man en de minderjarigen kan bestaan. Van spontane bezoeken zal daarbij nagenoeg geen sprake kunnen zijn. De minderjarigen zullen bij een verhuizing met de vrouw naar [plaats01] afhankelijk worden van het halen en brengen door partijen. De afstand tussen beide woonplaatsen is te groot om de minderjarigen zelfstandig te laten reizen. Hoewel de vrouw aangeeft zich bewust te zijn dat de minderjarigen zo veel mogelijk contact met de man dienen te hebben, biedt zij hiervoor (voor nu, maar ook voor in de toekomst) onvoldoende compensatie. Met de Raad ziet de rechtbank het risico dat de minderjarigen, wanneer zij ouder worden en in [plaats01] hun eigen leven op zouden bouwen, steeds minder naar de man zullen gaan. In de situatie dat de minderjarigen in [plaats01] woonachtig zouden zijn, valt te verwachten dat zij en partijen zich over enige jaren voor de keuze gesteld zien of de minderjarigen in de weekenden deelnemen aan sociale activiteiten in [plaats01] of dat zij bij hun vader in [woonplaats01] verblijven, en komt een regeling die uitgaat van contacten tussen de man en de minderjarigen tijdens de weekenden, onder druk te staan. Een contactregeling waarbij de man en de minderjarigen zo min mogelijk met de verhuizing worden belast, lijkt door de vrouw niet te zijn overzien. De omstandigheid dat partijen onvoldoende overlegd hebben over alle mogelijke opties en gevolgen van die opties, leidt tot het oordeel dat de door de vrouw gewenste verhuizing met de minderjarigen onvoldoende is doordacht.
5.1
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de vertrouwde omgeving van de minderjarigen in [woonplaats01] is. De minderjarigen, maar met name [minderjarige01] , zijn daar geworteld; zij hebben daar hun vriendjes en vriendinnetjes, gaan in [woonplaats01] naar school en hebben daar familie van de man wonen met wie zij veel contact hebben. Door de vrouw is niet weersproken dat de ouders van de man veelvuldig op de minderjarigen hebben opgepast toen zij nog werkte. Daarnaast hebben de minderjarigen een bijzondere band met hun neefje, wiens moeder overleden is en die op donderdagmiddag met de minderjarigen samen bij de man verblijft. Daarboven komt dat met een verhuizing naar [plaats01] het contact tussen de minderjarigen en de man (en zijn familie) in verregaande mate wordt beperkt.
5.11
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat de belangen van de minderjarigen en de man zwaarder dienen te wegen dan het belang van de vrouw bij een verhuizing met de minderjarigen naar [plaats01] . Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen te verhuizen naar [plaats01] zal worden afgewezen. De rechtbank komt hiermee niet toe aan het verzoek van de vrouw onder IV (inschrijving school) en het voorwaardelijke verzoek van de man onder III (contactregeling bij vervangende toestemming). Deze verzoeken zullen dan ook worden afgewezen.
Hoofdverblijf
5.12
Nu het de rechtbank onduidelijk is of de vrouw, nu haar geen vervangende toestemming wordt verleend om met de minderjarigen naar [plaats01] te verhuizen, alsnog naar [plaats01] verhuist zonder de minderjarigen, zal de rechtbank de verzoeken van partijen betreffende het hoofdverblijf aanhouden.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.13
Partijen verzoeken beiden om een contactregeling tussen de man en de minderjarigen te bepalen; de vrouw onder V, VI en VII en de man onder IV.
5.14
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van lid 2 van dit artikel kan deze regeling onder andere omvatten:
- een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.15
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Bij de mondelinge behandeling heeft de rechtbank zich ervan vergewist dat zowel de man als de vrouw aangeven met elkaar in overleg te willen als de rechtbank heeft beslist over de verhuiskwestie. Nu partijen de gewenste duidelijkheid is geboden, ziet de rechtbank mogelijkheden voor partijen om in onderling overleg tot afspraken te komen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank zal om die reden de verzoeken die hierop zien aanhouden voor een korte periode als na te melden. Daarnaast dient ook duidelijk te worden of de vrouw alsnog zonder de minderjarigen naar [plaats01] zal verhuizen.
5.16
De rechtbank verzoekt (de advocaten van) partijen de rechtbank en de Raad uiterlijk op na te melden PRO FORMA datum schriftelijk te berichten over de resultaten van het onderling overleg tussen partijen, met name of het partijen is gelukt om samen definitieve afspraken te maken. Alsdan wenst de rechtbank van partijen ook een nader standpunt te vernemen over het door hen gewenste verdere procesverloop. In het bijzonder of, en zo ja, welke verzoeken gehandhaafd worden en of een nadere mondelinge behandeling nodig is danwel of partijen overeenstemming hebben bereikt en de zaak schriftelijk kan worden afgedaan.
Kinderalimentatie
5.17
De verzoeken van de vrouw onder VIII en de man onder V betreffende de vaststelling van een bijdrage in de kosten van opvoeding en opvoeding van de minderjarigen zullen eveneens worden aangehouden. Dit verzoek zal in beginsel verder worden behandeld door het cluster familierecht van de rechtbank. Het staat partijen echter vrij om hierover ook in onderling overleg afspraken te maken. De rechtbank merkt daarbij volledigheidshalve op dat wanneer partijen afspraken hebben gemaakt over de vaststelling van een bijdrage in de kosten van opvoeding en opvoeding van de minderjarigen er geen verwijzing naar het cluster familie van deze rechtbank nodig is. De rechtbank zal daarom niet eerder overgaan tot een verwijzing nadat (de advocaten van) partijen zich op na te melden PRO FORMA datum hebben uitgelaten of zij overeenstemming hebben bereikt, danwel een verwijzing nog nodig is.
Resumé
5.18
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank:
- afwijzen de verzoeken van de vrouw onder I, III en IV;
- afwijzen het verzoek van de man onder III;
- aanhouden de verzoeken van de vrouw onder II, V, VI, VII en VIII;
- aanhouden de verzoeken van de man onder II, IV en V.

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst af de verzoeken van de vrouw onder I, III en IV;
wijst af het verzoek van de man onder III;
houdt de overige verzoeken van partijen aan tot
dinsdag 22 augustus 2023 PRO FORMA, in afwachting van nader schriftelijk bericht van partijen, zoals overwogen onder rechtsoverweging 5.16 en 5.17;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2023 door mr. De Graaf, voorzitter, mr. Kempen en mr. De Jong, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.