ECLI:NL:RBZWB:2023:4465

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/02/408460 FA RK 23-1747 en C/02/408455 FA RK 23-1745
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. De Graaf
  • mr. Kempen
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de vervangende toestemming voor verhuizing van hun minderjarige dochter, geboren in 2013. De vrouw had verzocht om toestemming om met haar dochter naar een andere plaats te verhuizen, omdat zij zich niet prettig voelde in hun huidige woonomgeving en er sprake was van pestgedrag richting de dochter. De man verzette zich tegen deze verhuizing, omdat hij vreesde dat het contact met zijn dochter zou verwateren en dat de dochter in een onbekende omgeving zou komen te wonen zonder netwerk of voorzieningen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen, omdat de belangen van de minderjarige en de man zwaarder wogen dan het belang van de vrouw bij de verhuizing. De rechtbank oordeelde dat de dochter, gezien haar kwetsbaarheid, meer tijd nodig heeft om veranderingen te verwerken en dat de huidige woonplaats een vertrouwde omgeving voor haar is. De rechtbank benadrukte dat de vrouw en de dochter in de nieuwe woonplaats geen sociaal netwerk hebben en dat de afstand tussen de twee woonplaatsen het contact met de man zou bemoeilijken.

De rechtbank heeft ook het voorwaardelijke verzoek van de man om het hoofdverblijf van de dochter bij hem te bepalen, voor het geval de vrouw zonder de dochter naar de nieuwe woonplaats zou verhuizen, toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/408460 / FA RK 23-1747 (voorlopige voorziening)
C/02/408455 / FA RK 23-1745 (bodemprocedure)
Datum uitspraak: 15 juni 2023
Beschikking over geschilbeslechting in het kader van gezamenlijke gezagsuitoefening
in de zaak tussen:
[de vrouw01],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg te Breda ,
tegen
[de man01],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda , hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 5 april 2023 ingekomen verzoek met producties;
  • het F9-formulier met bijlage van 13 april 2023 van mr. Langenberg;
  • het op 19 mei 2023 ingekomen verweer tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoek met een productie;
  • het F9-formulier van 17 mei 2023 van mr. Schoenmakers;
  • het F9-formulier met bijlagen van 23 mei 2023 van mr. Schoenmakers betreffende de producties bijlage 1 tot en met 4;
  • het F9-formulier met bijlagen van 23 mei 2023 van mr. Langenberg, betreffende producties 9 tot en met 13.
1.2
Op 24 mei 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken in beide zaken mondeling behandeld, met gesloten deuren. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.
1.3
De [minderjarige01] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft zij op 22 mei 2023 gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens de relatie van partijen is geboren het thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] .
2.2
De man heeft [minderjarige01] erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
2.4
Voor zover hier van belang, heeft deze rechtbank bij beschikking van 3 maart 2023 het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij de vrouw bepaald. Tevens heeft de rechtbank in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat de man en [minderjarige01] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- eenmaal per twee weken van donderdag uit school tot maandag begin school en
- in de week waarin voormelde weekendregeling niet geldt van woensdag uit school tot donderdag begin school;
waarbij de man [minderjarige01] steeds ophaalt bij school of bij de vrouw en terugbrengt naar school of naar de vrouw
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen, met dien verstande dat [minderjarige01] in het jaar 2023 bij de man zal zijn gedurende de voorjaarsvakantie 2023 (carnaval), van 1 mei 2023 tot maandag 9 mei 2023 begin school en de helft van de zomervakantie.
2.5
Bij voormelde beschikking zijn partijen en [minderjarige01] voor een
(jeugd)hulptraject naar het loket van de samenwerkende gemeenten verwezen. Nu die
beschikking een eindbeschikking betrof heeft het loket in die procedure geen rapportage van
het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA) aan de rechtbank, dan wel de Raad toegestuurd.
2.6
Op 26 februari 2023 is de vrouw met [minderjarige01] , haar nieuwe partner en de zoon van
de vrouw en partner naar [plaats02] verhuisd.
2.7
Bij vonnis in kort geding van 30 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter de vrouw
veroordeeld om op uiterlijk 7 mei 2023 met [minderjarige01] (terug) te verhuizen naar [plaats01] . Tevens
heeft de voorzieningenrechter de vrouw veroordeeld om aan de man een dwangsom te
betalen van € 500,= voor iedere dag dat zij niet aan voormelde hoofdveroordeling voldoet,
tot een maximum van € 10.000,=.
2.8
Tegen voormeld vonnis heeft de vrouw hoger beroep ingesteld. Bij mondelinge
uitspraak van 16 mei 2023 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de vrouw niet-
ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schorsing van de werking van het vonnis in kort
geding van 30 maart 2023. Het vonnis is door het hof bekrachtigd.
2.9
[minderjarige01] en de vrouw wonen thans in bij oma (mz) te [plaats01] en zij zijn
ingeschreven op het [adres01] te [plaats01] . De vrouw heeft daarmee uitvoering
gegeven aan het vonnis in kort geding van 30 maart 2023.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, zowel bij wijze van voorlopige voorziening als in de bodemprocedure, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat aan haar (voor de duur van het geding) vervangende toestemming wordt verleend om met [minderjarige01] naar de [adres02] in [plaats02] te verhuizen, kosten rechtens.
3.2
De man verweert zich tegen de verzoeken van de vrouw. Hij verzoekt de rechtbank om het verzoek van de vrouw in de bodemprocedure alsmede bij voorlopige voorziening af te wijzen, met een veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
Bij wijze van (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek, verzoekt de man de rechtbank om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de [minderjarige01] haar hoofdverblijf heeft bij de man, kosten rechtens.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, worden ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat zij met [minderjarige01] naar [plaats02] is verhuisd middels een woningruil. De vrouw heeft snel moeten handelen om de woningruil te realiseren. Het aanbod van de woningruil was tijdens de mondelinge behandeling van 1 februari 2023 die aan de beschikking van 3 maart 2023 voorafging nog niet bekend. De vrouw is naar [plaats02] verhuisd omdat zij zich niet prettig voelde in de buurt waar zij eerst woonde; het was er erg druk en [minderjarige01] werd daar gepest. Bovendien is de woning in [plaats02] ruimer en goedkoper (minder huur en lagere energiekosten), waardoor er meer leefgeld overblijft. Daarnaast is [plaats02] een rustig dorp. De noodzaak voor de verhuizing is hiermee aangetoond. Bekenden of kennissen heeft de vrouw in [plaats02] niet. De vrouw had eerder, vóór de woningruil, al de wens om te verhuizen en stond ingeschreven bij de woningbouwvereniging. De vrouw kwam voor een andere huurwoning echter niet in aanmerking. Toen de woningruil mogelijk werd, heeft de vrouw deze kans meteen aangegrepen. In [plaats02] zou er, anders dan een andere omgeving, voor [minderjarige01] niets veranderen. Zij blijft in [plaats01] naar school gaan en de vastgestelde contactregeling blijft van kracht. De man wordt uitdrukkelijk niet benadeeld in zijn contact met [minderjarige01] . Omdat de vrouw geen rijbewijs heeft, wordt [minderjarige01] van en naar [plaats01] gebracht door haar partner. Hij doet dit met alle liefde en blijft bereid te zorgen voor het vervoer van [minderjarige01] , ook als het verzoek van de vrouw wordt toegewezen. Wanneer hij een keer ziek is, bestaat er altijd nog de mogelijkheid om voor het openbaar vervoer te kiezen. Ook kan de vrouw in dat geval een beroep doen op haar familie. In de visie van de vrouw wordt er van de afstand tussen [plaats02] en [plaats01] een onnodig groot probleem gemaakt. De afstand van circa 14 kilometer is goed te overbruggen. Als de vrouw aan de andere kant van [plaats01] was gaan wonen, wat hemelsbreed circa 8 kilometer is, dan was dit geen probleem geweest. De man heeft niet te maken met reiskosten, omdat de vrouw deze voor haar rekening neemt. Ook hoeft de vrouw de man geen compensatie aan te bieden ten aanzien van het contact met [minderjarige01] , omdat de geldende contactregeling van kracht blijft. Als [minderjarige01] in de toekomst meer naar haar vader wil gaan, zullen partijen daarover moeten communiceren. Dat gebeurt nu, bijvoorbeeld met het ruilen van een dag, ook al. Met andere woorden; het contact tussen de man en [minderjarige01] mag geen struikelblok vormen voor de verhuizing naar [plaats02] . Op school gaat het niet goed met [minderjarige01] . Mogelijk gaat zij niet over en moet zij naar het speciaal onderwijs, ook in [plaats01] . Bij de vrouw kwam in [plaats01] hulpverlening over de vloer. In [plaats02] was dit niet het geval, omdat dit nog moest worden opgestart.
Momenteel wonen de vrouw en [minderjarige01] in bij oma (mz) te [plaats01] . Hiermee voldoet de vrouw aan het vonnis in kort geding. De partner van de vrouw en haar andere kind wonen nog in [plaats02] . Bij oma kunnen zij niet lang verblijven in verband met haar bijstandsuitkering. Desgevraagd geeft de vrouw aan niet terug naar [plaats02] te zullen verhuizen zonder [minderjarige01] . Partijen staan op de wachtlijst voor een (jeugd)hulptraject in het kader van het UHA. Ingezet zal gaan worden op de communicatie tussen partijen. De vrouw acht het noodzakelijk dat er duidelijkheid komt en de rechtbank op haar verzoek beslist. Een aanhouding in afwachting van de resultaten van het UHA, is dan ook niet gewenst.
4.2
Door en namens de man is, samengevat, aangevoerd dat de man niet vertrouwt op de toezegging van de vrouw dat zij zonder [minderjarige01] niet naar [plaats02] zal verhuizen. Hoewel de vrouw zegt met [minderjarige01] bij oma (mz) te wonen, vertrouwt de man hier niet op. In de visie van de man dient [minderjarige01] in [plaats01] te blijven wonen. De man maakt geen bezwaar tegen het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij de vrouw, echter alleen wanneer zij in [plaats01] wonen. Met een verhuizing naar [plaats02] zonder de toestemming van de man heeft de vrouw onrechtmatig gehandeld. Dat [minderjarige01] uit haar vertrouwde omgeving is gehaald neemt de man de vrouw zeer kwalijk. In [plaats01] gaat [minderjarige01] naar school en heeft daar familie en vriendinnen wonen. [minderjarige01] is in [plaats01] geworteld. Dat er voor de vrouw een noodzaak was om te verhuizen wordt door de man betwist; hij wist niet dat [minderjarige01] werd gepest. Dat het niet goed gaat met [minderjarige01] op school is de man bekend. Het is mogelijk dat [minderjarige01] naar een andere school moet, echter zal dit ook in [plaats01] zijn. Wanneer de vrouw en [minderjarige01] (terug) naar [plaats02] zouden verhuizen, is [minderjarige01] voor het vervoer afhankelijk van de partner van de vrouw en die situatie is kwetsbaar. De man is bang dat zijn contact met [minderjarige01] zal verwateren. In theorie kan [minderjarige01] nu op de fiets stappen en de man bezoeken. Met een verhuizing naar [plaats02] zal die mogelijkheid vervallen. Het reizen met het openbaar vervoer is ondoenlijk met een reistijd van 60 minuten en 22 haltes.
Volgens de man wordt feitelijk niet aan de door de Hoge Raad ontwikkelde criteria voor een verhuizing voldaan. Van een noodzaak is niets gesteld, noch gebleken; dat [minderjarige01] wordt gepest blijkt niet en het argument dat de woning in [plaats02] goedkoper en groter zou zijn is onvoldoende. Bovendien wordt het voordeel van bespaarde woonkosten tenietgedaan doordat er extra vervoerskosten zullen zijn. Dat de vrouw in de schuldsanering zou zitten, bewijst zij evenmin. In [plaats01] had de vrouw de beschikking over een huurwoning en daar had zij moeten blijven. De verhuizing naar [plaats02] werd halsoverkop gerealiseerd en is daarmee ondoordacht. De vrouw heeft de verhuizing niet aangekondigd. In [plaats02] zijn er, anders dan in [plaats01] , geen voorzieningen. De keuze voor [plaats02] is daarmee hoogst ongelukkig. Dit is voor een kwetsbaar meisje als [minderjarige01] een probleem. Het op en neer rijden naar [plaats01] werkt voor [minderjarige01] verwarrend. De contacten met familie en vriendinnen in [plaats01] zijn erg waardevol voor haar en deze dient zij voor haar eigen ontwikkeling te kunnen behouden.
Voor het geval het verzoek van de vrouw wordt toegewezen, verzoekt de man het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij hem te bepalen. De vriendin van de man kan voor [minderjarige01] zorgen als hij werkt. De man werkt in een ploegendienst en heeft wisselende werktijden. Als hij vrij is, zal hij voor [minderjarige01] zorgen. Met de vrouw is de man van mening dat een aanhouding van de zaak in afwachting van de resultaten uit het UHA niet wenselijk is; partijen hebben behoefte aan duidelijkheid en thans is nog onduidelijk hoe lang zij voor hulpverlening nog op de wachtlijst staan.
4.3
Door de Raad wordt het volgende naar voren gebracht. De vrouw lijkt niet te beseffen dat de verhuizing naar [plaats02] grote gevolgen voor [minderjarige01] heeft voor het contact met de man: zij kan in de toekomst niet spontaan bij haar vader langs. Bovendien rijden beide ouders geen auto en zijn zij voor het vervoer van [minderjarige01] afhankelijk van de partner van de vrouw. Mocht die relatie stranden, dan staan partijen voor een probleem. De Raad handhaaft het advies wat tijdens de eerdere procedures is gegeven; een verhuizing naar [plaats02] , waarvan de noodzaak volgens de Raad ook niet is gebleken, is niet in het belang van [minderjarige01] . De Raad hoopt dat partijen, tussen wie de communicatie en verstandhouding op scherp is gezet door de plotselinge verhuizing van de vrouw met [minderjarige01] , met elkaar rond de tafel gaan om over de verhuizing te spreken. Wanneer partijen een andere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeen kunnen komen en het halen en brengen van [minderjarige01] is gegarandeerd, kan de Raad mogelijk alsnog achter een verhuizing staan. Maar zoals het nu is gegaan, is het voor [minderjarige01] te belastend en te verwarrend. De Raad ziet geen meerwaarde in het aanhouden van de zaak; partijen en [minderjarige01] zijn gebaat bij duidelijkheid. De Raad adviseert de rechtbank aldus om het verzoek van de vrouw af te wijzen.

5.De beoordeling in de bodemprocedure (C/02/408455 / FA RK 23-1745)

Vervangende toestemming verhuizing
5.1
Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige01] . Dit brengt mee dat de vrouw voor een eventuele verhuizing met [minderjarige01] in beginsel de toestemming van de man nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil, op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), worden voorgelegd aan de rechter. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2
Op grond van artikel 1:253a lid 5 BW beproeft de rechtbank, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen partijen. De rechtbank stelt vast, gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen, dat overeenstemming tussen hen over de verhuizing van de vrouw met [minderjarige01] naar [plaats02] niet mogelijk is. Dit betekent dat de rechtbank zal beslissen. De rechtbank overweegt als volgt.
5.3
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw het recht heeft haar verblijfplaats te kiezen en (elders) een nieuw leven op te bouwen. De vrijheid van de vrouw om met [minderjarige01] te verhuizen, kan echter worden beperkt op een wijze die in de wet is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Nu de vrouw en de man gezamenlijk het gezag over [minderjarige01] uitoefenen en de man structureel contact met haar heeft, zou een verhuizing van [minderjarige01] meebrengen dat de daadwerkelijke uitoefening van het gezag door de man en het huidige contact wordt beperkt. Om die reden zou de bescherming van de rechten en vrijheden van de man of van [minderjarige01] (indirect) een inbreuk op de vrijheid van verplaatsing van de vrouw kunnen rechtvaardigen.
5.4
Overeenkomstig vaste rechtspraak (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en HR 26 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0293) dient de rechter bij zijn beslissing over een kwestie zoals de onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen. In de rechtspraak zijn vervolgens criteria ontwikkeld aan de hand waarvan een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing kan worden beoordeeld. Deze criteria zijn:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing van de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn omgeving en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Het belang van het kind dient daarbij een eerste overweging te zijn. Hieruit mag niet worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over de gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen andere belangen zwaarder wegen.
5.5
Hoewel de vrouw in beginsel het recht heeft om te verhuizen en haar leven (opnieuw) in te richten, dient de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek tot vervangende toestemming alle omstandigheden in aanmerking te nemen. Uitgangspunt daarbij is dat partijen na het verbreken van hun relatie de mogelijkheid moeten hebben zelfstandig een eigen leven op te bouwen. Partijen dienen echter bij het maken van die nieuwe start niet alleen rekening te houden met de belangen van hun minderjarige kind, maar ook met die van hun gewezen partner.
5.6
De vrouw stelt zich in haar voormalige buurt in [plaats01] niet (meer) prettig te voelen. Zij ervaart onder andere hinder van de drukte in de buurt en daarnaast stelt zij dat [minderjarige01] in de buurt wordt gepest. Dat de vrouw om die reden graag naar [plaats02] wenst de verhuizen, neemt de rechtbank om die reden aan. Dat de woning in [plaats02] goedkoper en ruimer is, is een positieve bijkomstigheid. De vrouw erkent dat zij snel heeft moeten handelen om de woningruil te kunnen realiseren. Partijen verschillen van mening over de vraag of er een noodzaak was voor een verhuizing naar [plaats02] en of deze voldoende voorbereid en doordacht was. Daargelaten de vraag of een verhuizing van de vrouw met [minderjarige01] , noodzakelijk en voldoende voorbereid en doordacht is, leidt een afweging van alle belangen naar het oordeel van de rechtbank er niet toe dat aan de vrouw vervangende toestemming kan worden verleend om met [minderjarige01] naar [plaats02] te verhuizen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.7
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat [minderjarige01] een kwetsbaar meisje is, niet alleen vanwege haar specifieke leerbehoeften, maar ook – en te meer – omdat zij klem dreigt te zitten tussen beide ouders. De rechtbank schat in dat zij meer tijd nodig heeft dan een gemiddeld meisje van haar leeftijd om veranderingen te verwerken. Anders dan het geval lijkt te zijn in [plaats01] , stelt de rechtbank vast dat de vrouw en [minderjarige01] in [plaats02] geen netwerk hebben. [plaats01] is voor [minderjarige01] een vertrouwde omgeving met familie en vrienden in de buurt. Met het gegeven dat [minderjarige01] altijd in [plaats01] heeft gewoond, maakt dit dat zij in [plaats01] is geworteld. Hoewel de afstand tussen [plaats02] en [plaats01] , circa 14 kilometer, minimaal is, is het vervoer van [minderjarige01] van en naar [plaats01] kwetsbaar. Noch de vrouw, noch de man hebben de beschikking over een auto. Partijen zijn voor het vervoer van [minderjarige01] afhankelijk van de partner van de vrouw. Met de man is de rechtbank van oordeel dat het reizen van [plaats02] naar [plaats01] met het openbaar vervoer geen oplossing biedt in het geval de partner van de vrouw [minderjarige01] niet naar school kan brengen. Daarnaast is onbetwist door de man gesteld dat er in [plaats02] geen voorzieningen zijn; er is geen school, er zijn geen winkels en het verenigingsleven is beperkt. Het sociale leven van [minderjarige01] speelt zich af in [plaats01] en dat zal niet veranderen. [minderjarige01] blijft in [plaats01] naar school gaan. Een verhuizing naar een omgeving die zij niet kent en waar haar op sociaal gebied vrijwel niets te bieden is, wordt door de rechtbank niet in het belang van [minderjarige01] geacht. Zij heeft baat bij het continueren van sociale contacten met vrienden en vriendinnen in [plaats01] . Dit komt haar ontwikkeling ten goede. Daarbij blijft [minderjarige01] voor benodigde hulpverlening ook aangewezen op [plaats01] , althans kan zij die niet in [plaats02] ontvangen.
5.8
Bij een gelijk gebleven verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal het contact tussen de man en [minderjarige01] met een verhuizing naar [plaats02] niet drastisch veranderen. Toch is het voor [minderjarige01] bij een verhuizing naar [plaats02] in praktische zin ook in de toekomst niet mogelijk om dagelijks contact met haar vader te hebben. Zij kan, ook vanwege haar kwetsbaarheid, niet spontaan op de fiets stappen of met het openbaar vervoer reizen om de man te bezoeken. Dit zal ook in de toekomst belemmerend werken voor het contact dat de man en [minderjarige01] ook buiten de afgesproken omgang om (spontaan) met elkaar kunnen hebben. Bij een verhuizing binnen [plaats01] (of directe omgeving met een goede busverbinding) bestaat die beperking niet.
5.9
Alles overwegende is de keuze van de vrouw om te verhuizen naar [plaats02] ongelukkig geweest. Zij heeft uitvoering gegeven aan het vonnis in kort geding en woont weer in [plaats01] . Dit heeft tot gevolg dat zij momenteel niet samenwoont met haar partner en zoontje, die wel nog in [plaats02] wonen. Naar het oordeel van de rechtbank mag dat gegeven niet leidend zijn in de vraag of het belang van [minderjarige01] met een verhuizing naar [plaats02] is gediend.
5.1
Hoewel partijen op de wachtlijst staan voor een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van het UHA ziet de rechtbank geen reden om het verzoek van de vrouw aan te houden. Met partijen ziet de rechtbank de noodzaak om op het verzoek van de vrouw te beslissen. Dit neemt niet weg dat partijen wel aan hun communicatie moeten blijven werken. De rechtbank volgt de Raad in zijn advies dat het in ieders belang is dat partijen blijven kijken naar de mogelijkheden voor de wijze van verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de mogelijkheden van de vrouw om binnen [plaats01] (of directe omgeving) een woning te vinden.
5.11
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat de belangen van [minderjarige01] en de man zwaarder dienen te wegen dan het belang van de vrouw bij een verhuizing met [minderjarige01] naar [plaats02] . Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
Voorwaardelijk verzoek hoofdverblijf
5.12
De man verzoekt bij wijze van voorwaardelijk verzoek het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij hem te bepalen. De stelling van de vrouw dat zij zonder [minderjarige01] niet zal (terug)verhuizen naar [plaats02] acht de man niet betrouwbaar. Voor dat geval, bij verhuizing van de vrouw naar [plaats02] zonder [minderjarige01] , dient het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij hem te worden bepaald. De rechtbank overweegt als volgt.
5.13
De rechtbank acht de angst van de man invoelbaar. Bovendien moet in het hoofdverblijf van [minderjarige01] worden voorzien als de vrouw tóch zonder [minderjarige01] naar [plaats02] vertrekt. Immers, zij heeft geen toestemming om mét [minderjarige01] naar [plaats02] te verhuizen. De rechtbank zal dan ook beslissen dat, voor het geval de vrouw zonder [minderjarige01] naar [plaats02] verhuist, het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij de man wordt bepaald. Partijen dienen op dat moment met elkaar om de tafel te gaan om te bekijken hoe het contact tussen [minderjarige01] en de vrouw vormgegeven gaat worden. Feitelijk betekent dit dat zolang de vrouw in [plaats01] woont of de man de vrouw alsnog zijn vervangende toestemming voor een verhuizing verleent, het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij de vrouw zal zijn.

6.De beoordeling verzoek voorlopige voorziening (C/02/408460 / FA RK 23-1747)

6.1
Tijdens een aanhangig geding kan iedere partij op grond van artikel 223 Wetboek van Rechtsvordering de rechter verzoeken een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van het geding. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Er is sprake van voldoende connexiteit tussen de verzoeken, nu de verzoeken beide vallen onder de strekking van artikel 1:253a BW en bij beide verzoeken dezelfde partijen en hetzelfde minderjarige kind is betrokken. Gelet echter op het feit dat de rechtbank in de hoofdzaak reeds heeft beslist over dit(zelfde) verzoek en de vrouw derhalve geen belang meer heeft bij haar verzoek voor een voorlopige voorziening, zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw afwijzen.

7.Proceskosten in beide zaken

7.1
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun beider kind gaat, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

8.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de vrouw (in de bodemprocedure en bij wijze van voorlopige voorziening) af;
bepaalt, voorwaardelijk en voor het geval de vrouw (terug)verhuist naar [plaats02] zonder [minderjarige01] , dat het hoofdverblijf van de [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] , bij de man zal zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2023 door mr. De Graaf, voorzitter, mr. Kempen en mr. De Jong, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch