ECLI:NL:RBZWB:2023:4417

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_701
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat hem per 24 augustus 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering had toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 39,14%. Na bezwaar werd deze arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 61,50%. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij de rechtbank op 30 september 2022 de zaak behandelde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en partijen de gelegenheid gegeven om aanvullende informatie in te dienen. Op 11 mei 2023 werd het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat het UWV onterecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 januari 2021 op 61,50% heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd, maar dat er een motiveringsgebrek is ten aanzien van de beperkingen bij het aspect duwen en trekken. De rechtbank oordeelt dat de functie van machinaal metaalbewerker niet geschikt is voor eiser, omdat er sprake is van een regelmatige overschrijding van zijn belastbaarheid. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens moet het UWV het griffierecht vergoeden en de proceskosten van eiser betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/701 WIA

uitspraak van 22 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.I. Bal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 26 januari 2021 (primair besluit) aan eiser per 24 augustus 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,14 %. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
In het bestreden besluit van 24 december 2021 heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en de arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 61,50%.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het UWV verzocht op een aantal punten te reageren en eiser in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt op een onderdeel nader te onderbouwen.
1.7.
Partijen hebben vervolgens hun reacties ingediend en over en weer op elkaar gereageerd. Nadat partijen daartoe toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank op 11 mei 2023 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 8 januari 2021 voor 61,50% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV onterecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 januari 2021 heeft vastgesteld op 61,50%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4.1.
Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als machineoperator bij [naam bedrijf] voor 40 uur per week. Hij heeft zich per 27 augustus 2018 ziekgemeld vanuit een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft vervolgens een uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet (ZW). In het besluit van 28 november 2019 heeft het UWV eisers ZW-uitkering na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) ongewijzigd voortgezet.
4.2.
Het UWV heeft in het kader van eisers aanvraag om een WIA-uitkering toe te kennen opnieuw beoordeeld wat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is.
4.3.
In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 24 augustus 2020 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4.4.
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 61,50% en zijn resterende verdiencapaciteit op € 1.256,98 per maand.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eisers dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 8 januari 2021. De verzekeringsarts heeft lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Ook heeft de verzekeringsarts de door eiser overlegde informatie van de neuroloog van 13 juli 2020 betrokken bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts stelt dat er sprake is van complexe problematiek, met zowel fysieke als sociaal-emotionele beperkingen. In juli 2020 is er ook een nieuwe aandoening bevestigd, waardoor de mobiliteit, lasten hanteren, bukken en hurken verdergaand beperkt zijn. Voorts zijn de bovenste extremiteiten ook evident beperkt belastbaar. De verzekeringsarts acht het plausibel dat de stressbestendigheid verminderd is bij deze gevoelige en krenkbare persoonlijkheid. Er is aanwijzing voor somatisatie waarbij de klachten niet geheel verklaard kunnen worden. Er is echter sprake van een reële lijdensdruk. Ondanks deze klachten is er geen sprake van een GBM-situatie [1] conform het Schattingsbesluit. Sinds de EZWb is er sprake van verdergaande beperkingen op fysiek vlak. De verzekeringsarts stelt dat eiser is aangewezen op een werksituatie zonder veelvoudige deadlines en productiepieken en zonder veelvuldige conflictsituatie. Als er voldoende rekening is gehouden met de beperkingen in het dynamisch en statisch handelen en persoonlijk en sociaal functioneren bestaat er geen indicatie om een beperking in werktijden op te leggen. Eiser is wel gebaat bij een goed dag- en nachtritme en is daarom aangewezen op werkbelasting zonder nachtdiensten. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 januari 2021.
5.2.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] heeft het dossier bestudeerd en deelgenomen aan de telefonische hoorzitting van 30 november 2021. Tijdens de bezwaarprocedure is aanvullende medische informatie verkregen van de behandeld sector. De verzekeringsarts b&b is van mening dat de belastbaarheid van eiser op de datum in geding goed is weergegeven in de FML van 8 januari 2021. De beperkingen zijn gelet op het klachtenbeeld zelfs erg fors. De verzekeringsarts b&b stelt dat inactiviteit ten aanzien van de rugklachten anti-revaliderend werkt en afwezigheid uit het arbeidsproces zal hiertoe de fysieke klachten ook niet positief bijstaan. Daarnaast stelt de verzekeringsarts b&b dat de knieklachten en de psychische klachten voldoende rekening is gehouden. Door passende arbeid ontstaat structuur, afleiding en een vorm van zingeving die zowel op de psychische als fysieke beleving van eiser klachten reducerend kan zijn. De verzekeringsarts b&b is van mening dat er geen noodzaak is om af te wijken van het oordeel de verzekeringsarts. De FML doet naar de mening van de verzekeringsarts b&b recht aan de beperkingen van eiser.
5.3.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] heeft na de heropening door de rechtbank bezien of er reden is om het standpunt over het aspect duwen en trekken (4.12) te wijzigen. De verzekeringsarts b&b heeft uiteen gezet dat er bij de opstelling van de FML van 8 januari 2021 een nieuwe versie van de CBBS is gebruikt ten opzichte van de FML van 29 oktober 2019, die in het kader van de EZWb is opgesteld. In de nieuwe versie van het CBBS hebben een aantal wijzigingen plaatsgevonden. Bij het item duwen of trekken is de referentiewaarde opgetrokken. Volgens de verzekeringsarts b&b is het in het geval van eiser niet de bedoeling om het onderdeel duwen en trekken minder zwaar te beperken dan in de FML van 29 oktober 2019. Nu er ten opzichte van 2019 op de datum in geding ook sprake is van HNP in de onderrug en een frozen shoulder in de linkerschouder, geldt dat er sprake is van een verergerde medische situatie wat betreft de delen van het bewegingsapparaat die belast worden bij duwen en trekken. De verzekeringsarts b&b beperkt duwen en trekken om die reden tot 10 kgf, zoals ook in de FML van 29 oktober 2019 het geval is. De verzekeringsarts b&b merkt op dat de gewijzigde medische situatie geen grond inhoudt om per datum in geding het duwen en trekken zwaarder te beperken. Duwen en trekken tot een waarde van 10 kgf kan al snel bereikt worden bij alleen inzet van lichaamsgewicht zonder dat kracht uitgeoefend wordt. De belastbaarheid en beperkingen van eiser zijn vastgelegd in de FML van 4 november 2022.
5.4.
Eiser stelt dat de verzekeringsarts zijn beperkingen heeft onderschat. Eiser wijst op het schrijven van de huisarts waaruit blijkt van klachten van de rug, knieën en schouders. De aangenomen beperkingen met betrekking tot de dynamische handelingen en statische houdingen zijn volgens eiser evident in strijd met de aangeleverde medische informatie. Eiser is van mening dat hij ruimer beperkt moet worden geacht op de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Met name reiken, buigen, zitten, duwen en trekken, tillen, lopen en staan gaan zeer moeizaam. Daarnaast heeft eiser veel moeite met langdurig zitten. Desondanks is aangegeven dat eiser het grootste deel van de werkdag kan zitten. Eiser wijst erop dat zijn klachten zijn toegenomen sinds de EZWb in 2019. Eerst had hij alleen klachten aan zijn rechterschouder, maar nu ook links. De klachten aan de linkerschouder zijn zelfs erger dan aan de rechterschouder. Dit blijkt uit het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts. Eiser stelt dat hij met zijn linkerarm helemaal niet in staat is tot duwen of trekken.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit het rapport van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de fysieke en sociaal-emotionele klachten, zoals de beperkte mobiliteit voor bukken en hurken en de schouder-, knie-, en schouderklachten en de psychische problemen, zoals de stemmingsklachten, concentratieproblemen, prikkelbaarheid en boosheid. De verzekeringsarts b&b heeft de medische informatie die eiser heeft ingebracht, meegenomen bij de beoordeling.
Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Er zijn meerde beperkingen aangenomen op sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. In beroep heeft de verzekeringsarts b&b aspect 4.12. (duwen en trekken) sterker beperkt geacht dan in de bezwaarprocedure was aangenomen. Daaruit kan naar oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat het bestreden besluit op dat punt onjuist was gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen dan de verzekeringsarts b&b in de FML van 4 november 2022 heeft aangenomen. Eiser wijst erop dat door de verzekeringsarts meer bewegingsbeperkingen met pijnaangifte aan zijn schouder zijn vastgesteld. De rechtbank constateert dat voor de toegenomen klachten ook meer beperkingen door de verzekeringsartsen zijn aangenomen. Hoewel dit geen verdergaande beperkingen zijn op duwen en trekken, zijn deze wel aangenomen voor andere handelingen, zoals bijvoorbeeld voor op schouderhoogte actief zijn. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd dat duwen en trekken tot de waarde van 10 kgf al snel mogelijk is zonder kracht uit te oefenen door inzet van alleen lichaamsgewicht. Ook hebben de verzekeringsartsen gemotiveerd dat de klachten van eiser met de vastgestelde beperkingen voldoende worden ondervangen. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat de belastbaarheid onjuist is vastgesteld. Niet gebleken is dat in de FML van 4 november 2022 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde motiveringsgebrek ten aanzien van het aspect duwen en trekken kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu de verzekeringsarts b&b in beroep voldoende heeft gemotiveerd welke beperkingen er moeten worden aangenomen en waarom deze de klachten voldoende ondervangen.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
6. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft rekening houdend met de vastgestelde FML van 8 januari 2021 de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (Sbc-code 111160), machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
Naar aanleiding van de aangepaste FML van 4 november 2022 heeft de arbeidsdeskundige b&b gemotiveerd dat de geduide functies nog steeds passend zijn voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De functie textielproductenmaker
6.1.
Eiser stelt dat de functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij de functie van textielproductenmaker niet kan uitvoeren, omdat er sprake is van het structureel tillen van ongeveer 8 kilogram stofdelen. Dit is een overschrijding van de belastbaarheid van eiser. Daarnaast is er een overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van zitten. Eiser kan blijkens de FML 8 uur per dag zitten, maar dan moet hij wel de mogelijkheid hebben om de benen te strekken. In deze functie is er sprake van het bedienen van een voetpedaal tijdens het zitten. Daardoor heeft eiser niet de mogelijkheid om de benen te strekken. Ook is er sprake van onderhands reiken. Uit de functieomschrijving of de functiebelasting blijkt niet dat gebruik van één arm voldoende zou zijn. Uit de functieomschrijving blijkt zelfs dat beide handen nodig zijn om de lappen stof of leer te positioneren en deze onder de voet van de machine door te voeren. De stelling dat de functie geschikt is, is volgens eiser dan ook onvoldoende onderbouwd.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige van het UWV voldoende heeft gemotiveerd dat de functie van textielproductenmaker geschikt is. De arbeidsdeskundige heeft in de resultaat functiebeoordeling toegelicht dat de stapel stof in twee delen getild kan worden. Er is dan sprake van een stapel stof van vier kilo. Uit de FML van 4 november 2022 blijkt dat eiser 5 kg en incidenteel tot 10 kg kan tillen. Door de stapel stof in twee delen te verdelen past de functie binnen de belastbaarheid van eiser.
Ten aanzien van zitten oordeelt de rechtbank dat er geen signalering op dit punt is gegeven door het CBBS. Uit vaste rechtspraak volgt dat in het geval het CBBS ten aanzien van een functie geen signalering heeft gegeven op een bepaald punt, dit betekent dat er ten aanzien van die functie geen sprake is van de overschrijding van de belastbaarheid op dit punt. [2] Daarbij berust de stelling van eiser op een verkeerde lezing van de FML. Eiser kan ongeveer een uur achtereen zitten en daarnaast niet meer dan acht uur per dag. Daarbij is opgemerkt dat eiser de benen moet kunnen strekken. Dit betekent naar oordeel van de rechtbank dat eiser na ieder uur de benen moet kunnen strekken. In de functie komt maximaal 30 minuten achtereen zitten voor. Dit betekent dat eiser daarna even zijn benen kan strekken. Voor wat betreft het gebruik van het voetpedaal is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser niet in staat is om het voetpedaal te bedienen. Dat eiser door gebruik van het voetpedaal eveneens niet in staat is om de benen te strekken of geforceerd in een bepaalde houding moet werken is eveneens niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende heeft gemotiveerd dat functie textielproductenmaker voor eiser geschikt is.
De functie machinaal metaalbewerker
6.3.
Eiser stelt dat er in de functie van machinaal metaalbewerker sprake is van een overschrijding van zijn belastbaarheid ten aanzien van lopen. Uit de FML blijkt dat eiser ongeveer een uur per dag kan lopen en kan staan. Blijkens de toelichting van de verzekeringsarts kan dit tot twee uur per dag. Uit de functiebelasting van deze functie blijkt dat er niet-dagelijks gedurende drie uur gelopen en gestaan moet worden. Volgens de arbeidsdeskundige kan lopen en staan worden afgewisseld. Eiser stelt echter dat hij beperkt is voor zowel lopen als staan. Dit betekent dat de belastbaarheid van eiser wordt overschreden. Het UWV spreekt over een incidentele piek waarbij er sprake is van een overschrijding van dertig minuten eens per 2-3 weken. Dit is volgens eiser geen incidentele overschrijding te noemen, nu de overschrijding 13 tot 26 keer per jaar zal voorkomen. [3]
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de functie van machinaal metaalbewerker niet ten grondslag kon worden gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. De arbeidsdeskundige b&b heeft gemotiveerd dat de belastbaarheid van eiser over het algemeen niet wordt overschreden en dat er slechts incidenteel sprake is van een overschrijding van zijn belastbaarheid. In de functie wordt niet dagelijks twee uur gestaan en twee uur gelopen. Er is echter een keer per twee tot drie weken een overschrijding van een halfuur voor beide aspecten. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van het UWV over de geschiktheid van de functie ondanks de overschrijding van de belastbaarheid van eiser ontoereikend is. Uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een overschrijding van de belastbaarheid een keer per twee tot drie weken bij een wezenlijk onderdeel van de functie niet kan worden aangemerkt als een incidentele overschrijding. De overschrijding komt namelijk 13 tot 26 keer per jaar voor en dat is naar oordeel van de rechtbank geen incidentele overschrijding, maar een regelmatige overschrijding van de belastbaarheid op beide aspecten. [4]
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de motivering ten aanzien van het aspect getordeerd actief zijn ook onvoldoende is gemotiveerd. De belasting voor getordeerd actief zijn is in deze functie 5x 1 minuut achtereen per uur, terwijl de belastbaarheid voor eiser is vastgesteld op 2x 2 minuten (totaal 4 minuten) per uur. Hoewel het getordeerd werken per keer korter is, is er wel sprake van een overschrijding van 1 minuut per werkuur.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de overschrijding van de aspecten staan en lopen en de overschrijding van gebogen of getordeerd actief zijn, maakt dat de functie niet geschikt is en daarom niet ten grondslag mocht liggen aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. De beroepsgrond van eiser slaagt.
De functie productiemedewerker industrie
6.5.
Ten aanzien van de functie productiemedewerker industrie is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b naar aanleiding van de verdere beperking op het aspect duwen en trekken voldoende heeft gemotiveerd waarom deze functie nog altijd geschikt is. De kenmerkende belasting van de functie ligt weliswaar tussen de 5 en 15 kg, maar uit de toelichting van de arbeidsdeskundig analist blijkt dat de belasting maximaal 10 kg bedraagt. Dit past binnen de belastbaarheid van eiser. Deze functie heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank ten grondslag mogen leggen aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Conclusie
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de functie van machinaal metaalbewerker niet aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden, waardoor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid geen stand kan houden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor 6 weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of als hoger beroep wordt ingesteld daarop is beslist.
8. Nu het beroep gegrond is, moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt het UWV bovendien in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.092,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie na heropening, met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te
stellen ongebruik is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, de dag nadat daarop
is beslist een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze
uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.092,50,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 22 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen:
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.GMB staat voor geen benutbare mogelijkheden.
2.CRvB 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:957.
3.Eiser verwijst in dat kader naar CRvB 19 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:370.
4.CRvB 19 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:370, r.o. 4.3.