ECLI:NL:RBZWB:2023:4394

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
02-261845-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting meermalen gepleegd met geweld en bedreiging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen verkrachting van een slachtoffer. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 juni 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, heeft de verdenking tegen de verdachte gepresenteerd, die inhoudt dat hij het slachtoffer in de nacht van 6 oktober 2019 heeft verkracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de verkrachting bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het slachtoffer had verklaard dat de verdachte haar tegen haar wil had gevingerd en vaginaal had verkracht, waarbij geweld en bedreiging met geweld waren gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer, ondanks enige inconsistenties, voldoende betrouwbaar waren om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden door de verkrachting. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 8.063,56, inclusief wettelijke rente, en heeft de verdachte de verplichting opgelegd om dit bedrag te betalen. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling van de schadevergoeding vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/261845-22
vonnis van de meervoudige kamer van 27 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1981 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] )
wonende te [woonadres01]
raadsman: mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juni 2023. Verdachte is niet aanwezig. Wel is aanwezig zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer01] heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte [slachtoffer01] heeft verkracht op de wijze zoals dit ten laste is gelegd. Verdachte is in de nacht van 6 oktober 2019 in zeer emotionele toestand naar de woning van aangeefster gegaan ondanks het uitdrukkelijke advies van de politie om dat niet te doen. Aangeefster heeft bij het informatieve gesprek en bij de aangifte gedetailleerd en consequent verklaard over wat er die bewuste nacht heeft plaatsgevonden, voor welke verklaring ook steunbewijs bestaat. Daarmee is haar verklaring
ÁG502075958591~È
G502075958591
betrouwbaar, wat niet kan worden gezegd van de verklaring van verdachte dat sprake was van vrijwillige seks.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Aangeefster heeft niet eenduidig verklaard over wat er die bewuste nacht is gebeurd, steunbewijs ontbreekt en het dossier bevat aanknopingspunten dat aangeefster psychisch instabiel is. Haar verklaring is daarom niet betrouwbaar.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
In het Nederlandse strafprocesrecht geldt de regel dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring. Het gaat in zedenzaken echter vaak om handelingen waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de handelingen zelf. De Hoge Raad heeft beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen of voor de dwang één getuigenverklaring genoeg mits deze op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigen-verklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal (Vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en Hoge Raad 23 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094).
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de nacht van 6 oktober 2019 omstreeks 01:00 uur naar de woning van aangeefster is gegaan en dat zij in die woning seks met elkaar hebben gehad. Aangeefster heeft verklaard dat sprake is geweest van gedwongen seks en verdachte heeft verklaard dat sprake was van vrijwillige seks.
De rechtbank overweegt dat aangeefster meerdere keren is gehoord en in haar verklaringen verschillend heeft verklaard over bepaalde opvallende details. Daarnaast heeft haar vader verklaard dat aangeefster een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft, waardoor zij kan liegen en bedriegen. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat deze feiten en omstandigheden maken dat behoedzaam moet worden omgegaan met het gebruik van de verklaringen van aangeefster in een bewijsconstructie, vindt zij niet dat de verklaringen van aangeefster als zonder meer ongeloofwaardig terzijde moeten worden geschoven, zoals door de verdediging is betoogd. De kern van haar verklaringen is immers steeds hetzelfde: verdachte is in emotionele toestand naar haar woning toegegaan en aangeefster is vervolgens door hem tegen haar wil gevingerd en vaginaal verkracht. Daarnaast heeft aangeefster ook over het door verdachte gebruikte geweld consistent verklaard en bevat het dossier voor dit onderdeel van haar verklaring steunbewijs. Meerdere personen hebben letsel bij aangeefster gezien kort nadat verdachte de woning had verlaten. Daarnaast lag er een pluk haar op de grond, was de legging van aangeefster gescheurd bij het kruis en was ook haar BH kapot. Ten slotte lag het hele huis overhoop en waren er meubels verschoven.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het niet geheel onbegrijpelijk is dat aangeefster over bepaalde aspecten verschillend heeft verklaard. Het incident moet voor haar traumatisch zijn geweest en zij is kort na het gebeuren voor de eerste keer gehoord op een moment dat zij nog erg emotioneel was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van aangeefster in voldoende mate betrouwbaar is om deze te gebruiken voor de onderdelen van de bewezenverklaring waar ook steunbewijs voor is.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte in de dagen voorafgaand aan 6 oktober 2019 verontrustend gedrag heeft laten zien. Op 4 oktober 2019 hebben verdachte en aangeefster lange tijd met elkaar gesproken in de woning van aangeefster, waarbij zij aangaf dat er teveel gebeurd was en dat het niet meer goed zou komen. Verdachte zou de woning om 18:00 uur hebben verlaten. Om 23:30 uur heeft hij een film gemaakt van het slaapkamer-raam van aangeefster en dit naar de partner van aangeefster gestuurd met de vermelding dat hij seksgeluiden hoorde. Op 5 oktober 2019 heeft verdachte zich opnieuw opgehouden bij de woning van aangeefster getuige de door hem gemaakte foto van de scooter die voor de woning van aangeefster stond. Op 6 oktober 2019 om 23:50 uur is verdachte in Bergen op Zoom gecontroleerd door de politie. Verdachte was zeer emotioneel en vertelde dat hij er niet mee kon omgaan dat aangeefster voor haar partner had gekozen en dat hij naar haar toe wilde gaan. De politie raadde dit af, maar verdachte stond toch om 01:00 uur voor de deur bij aangeefster.
Gelet op de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van gedwongen seks en komt zij tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven. De verklaring van verdachte dat sprake was van vrijwillige seks met daaropvolgend een ruzie acht de rechtbank ongeloofwaardig. Bij dat oordeel kent de rechtbank veel gewicht toe aan het feit dat verdachte op een laat moment een andere draai aan zijn verklaring heeft gegeven en aan het gegeven dat verschil-lende onderzoeksbevindingen, waaronder de aangetroffen pluk haar en de gescheurde kleding, niet passen in de door hem gegeven uitleg.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 oktober 2019 te Bergen op Zoom door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , te weten
- meermalen zijn penis in de vagina van die [slachtoffer01] heeft gebracht/geduwd en/of
- die [slachtoffer01] heeft gevingerd
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- tegen die [slachtoffer01] – zakelijk weergegeven – heeft gezegd dat ze hoe dan ook seks gaan hebben en dat ze haar kleding uit moest trekken en dat ze stil moest zijn en hij haar anders zou vermoorden en
- die [slachtoffer01] tegen de muur heeft geduwd en
- die [slachtoffer01] meermalen, althans eenmaal bij haar keel heeft vastgepakt en heeft dichtgeknepen en
- die [slachtoffer01] aan haar haren heeft getrokken en
- de broek en BH van die [slachtoffer01] kapot heeft gescheurd/getrokken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het tijdsverloop in deze zaak.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en [slachtoffer01] hebben elkaar leren kennen via deelname aan een online-game en hoewel [slachtoffer01] op dat moment een partner had, is er tussen hen een relatie ontstaan. Begin oktober 2019 heeft [slachtoffer01] tegen verdachte gezegd dat zij voor haar partner koos en niet verder wilde met hun relatie. Verdachte kon hier niet mee omgaan en is op 6 oktober 2019 in de nacht naar de woning van [slachtoffer01] gegaan, waar hij haar vervolgens meerdere keren heeft verkracht. Hij heeft daarbij verschillende geweldhandelingen gebruikt en is tegen de wil van [slachtoffer01] met zijn vingers en penis haar lichaam binnengedrongen. [slachtoffer01] heeft steeds aangegeven dat zij dat niet wilde.
Verkrachting is een zeer ernstig feit dat diep ingrijpt in de levens van slachtoffers en hun psychische gesteldheid vaak in ernstige mate aantast. Dat hier in het onderhavige geval ook sprake van is, blijkt uit de slachtofferverklaring die [slachtoffer01] op zitting heeft voorgelezen. Lange tijd durfde zij niet alleen te zijn in haar woning. Zij raakte in een depressie, had suïcidale gedachten en de relatie met haar partner is verder verslechterd. Ze vindt het nog steeds moeilijk om aangeraakt te worden, leeft teruggetrokken en is het vertrouwen in anderen volledig kwijtgeraakt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf neemt de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting als vertrekpunt. Het uitgangspunt voor een verkrachting met geweld is een gevangenisstraf van 36 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak sprake is van strafverzwarende omstandig-heden. Aangeefster is meerdere keren verkracht en dit vond plaats in haar eigen woning. Hierdoor wordt aangeefster dagelijks geconfronteerd met dat wat verdachte haar heeft aangedaan en is het voor haar zeer moeilijk om hieraan te ontsnappen. De rechtbank weegt verder in strafverzwarende zin mee dat de twee jonge kinderen van aangeefster ook in de woning aanwezig waren toen hun moeder werd verkracht. Zij lagen boven in bed te slapen. Eén van hen is uiteindelijk wakker geworden van het gehuil van zijn moeder, waarop hij naar beneden ging en zijn moeder op de bank zag zitten met een kapotte broek.
De rechtbank heeft ten slotte rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het uittreksel justitiële documentatie waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenis-straf van aanzienlijke duur recht doet aan de ernst van het onderhavige feit. Gelet op alle feiten en omstandigheden zal zij de duur van deze gevangenisstraf vaststellen op 40 maanden. De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert primair een schadevergoeding van € 11.760,39 (inclusief € 3.140,89 voor proceskosten) en subsidiair een schadevergoeding van € 9.635,50 (inclusief € 1.016,00 voor proceskosten).
De materiële schade / eigen risico zorgverzekering
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 731,38 voor materiële schade en een bedrag van € 43,03 voor het betaalde eigen risico van de zorgverzekering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 563,56 (inclusief het betaalde eigen risico). Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank wijst af het totaal gevorderde van € 210,85 voor de kapstok, de plant en de huistelefoon, nu deze schade geen rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank de gevorderde vergoeding van € 7.500,00 billijk.
Wettelijke rente
Tevens zal wettelijke rente worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom van
€ 8.063,56 vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten vanaf 6 oktober 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
De proceskosten
De rechtbank wijst toe het subsidiair gevorderde bedrag van € 792,00 voor proceskosten. Zij ziet geen aanleiding om af te wijken van de geldende liquidatietarieven.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Verkrachting, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 40 maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van een bedrag van € 8.063,56, waarvan € 563,56 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten een bedrag van € 792,00;
- wijst het overig gevorderde af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01]
te betalen een bedrag van € 8.063,56, waarvan € 563,56 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 75 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. D. Fontein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 juni 2023.
Mr. Fontein is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.