ECLI:NL:RBZWB:2023:4142

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
BRE 21/882
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een legesheffing in het kader van een omgevingsvergunning

Op 14 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 21/882, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een aanslag in de leges die aan belanghebbende was opgelegd in verband met een aanvraag voor een omgevingsvergunning. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de daaropvolgende legesheffing beoordeeld. Belanghebbende had op 21 oktober 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een distributiecentrum, waarvoor op 29 oktober 2019 een vergunning werd verleend. Na een bespreking op 12 november 2019, waarin leges werden besproken, heeft belanghebbende op 5 december 2019 een tweede aanvraag ingediend. De heffingsambtenaar legde een legesnota op van € 177.327,27, die door belanghebbende werd betwist. De rechtbank oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd, omdat de wijzigingen in de tweede aanvraag substantieel waren en niet ondergeschikt aan de eerste aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de legesverordening van de gemeente Zundert niet onverbindend was en dat er geen sprake was van opgewekt vertrouwen dat er geen leges geheven zouden worden. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de aanslag bleef in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/882

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Zundert), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 14 januari 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 28 april 2020 een aanslag in de leges met notanummer [notanummer] en kenmerk [kenmerk] opgelegd (de aanslag), in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam 1], in gezelschap van de gemachtigde van belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar: [heffingsambtenaar], [heffingsambtenaar], [heffingsambtenaar] en [heffingsambtenaar].
1.4.
Tijdens de zitting zijn gehoord als getuigen: [getuige 1] en [getuige 2].

Feiten

2. Belanghebbende heeft op 21 oktober 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd (de eerste aanvraag) voor de bouw van een distributiecentrum (het distributiecentrum).
2.1.
Op 29 oktober 2019 is de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen”, “Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening” en “Aanleg ten behoeve van het oprichten van vier distributiecentra”.
2.2.
Op 12 november 2019 heeft een bespreking tussen belanghebbende en de gemeente Zundert plaatsgevonden.
2.3.
Over hetgeen tijdens de bespreking van 12 november 2019 is verhandeld is door getuige [getuige 1] ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:

Tijdens de bespreking van 12 november 2019 is gesproken over de legeskosten van de tweede aanvraag omgevingsvergunning. Er is afgesproken dat de aanvraag gesplitst zou worden in een planologisch en bouwkundig deel. Er is gesproken over de verschillen tussen de eerst verleende vergunning en de nieuw aan te vragen vergunning. Het plan was al getoetst op verkeer en dergelijke. Er is aangegeven dat het plan voor het bouwkundige deel ondergeschikt was aan het planologische deel. Er is gezegd dat er geen leges in rekening zouden worden gebracht voor het bouwkundig deel.
U houdt mij een e-mail van 5 december 2019 voor. Ik ben bekend met deze e-mail. We hadden op 12 november 2019 afgesproken dat de verschillen tussen de eerst verleende en de nieuw aangevraagde omgevingsvergunning over het geheel bezien zo klein waren, dat deze ondergeschikt zijn. Door [naam 2] is toegezegd dat de verschillen ondergeschikt zijn, en dit is door Bovenhorst bevestigd. Het was een heel gemoedelijk, open en eerlijk gesprek. Later zijn er nog veel andere gesprekken geweest. In geen van de latere gesprekken is gesproken over leges.”
2.4.
Over hetgeen tijdens de bespreking van 12 november 2019 is verhandeld is door getuige [getuige 2] ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
“ Op 12 november 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden in [plaats]. Een van de zaken die aan de orde kwam was de heffing van leges. Er is besproken dat de bouwtoets al had plaatsgevonden bij de eerst verleende omgevingsvergunning. Bovendien was slechts sprake van kleine bouwkundige aanpassingen van ondergeschikte aard. Mevrouw [naam 2] was het daarmee eens.
Tijdens de bespreking op 12 november 2019 was nog niet alles duidelijk. We spraken over de lengte- en breedtemaat van het gebouw, over de plaatsing van het kantoor en nog enige andere zaken die van belang waren voor de aan te vragen omgevingsvergunning. De gemeente moest opnieuw bekijken wat de gevolgen van de aanpassingen zijn voor de constructie, en de wijziging opnieuw beoordelen. Ook moest beoordeeld worden wat de planologische gevolgen waren, en wat de gevolgen voor het milieu zouden zijn. Er is geen milieuvergunning aangevraagd.
(…)
U houdt mij een e-mail van 5 december 2019 voor. Ik ben bekend met deze e-mail en heb deze gelezen. Ik heb deze omstreeks 5 december 2019 gelezen. Ik werd door [getuige 1] op de hoogte gehouden. De zinsnede “uitgaande dat het bouwwerk gelijk is aan de omgevingsvergunning voor de activiteitbouwen” zegt mij iets. Iets dergelijks is ook tijdens de bespreking op 12 november 2019 gezegd. Dat geen leges in rekening zouden worden gebracht als er slechts beperkte bouwkundige wijzigingen zouden zijn.
Tijdens de bespreking op 12 november 2019 was met betrekking tot de wijzigingen aan het gebouw het volgende bekend. Het vlekkenplan was helder, maar nog niet gedetailleerd. Alleen de buitenmaat van het gebouw was bekend. De binnenkant van het pand was nog niet inzichtelijk. Ook de brandscheidende wanden zijn gewijzigd, maar ik weet niet of dit op 12 november 2019 al bekend was.”
2.5.
Op 26 november 2019 heeft de heffingsambtenaar een legesnota aan belanghebbende gestuurd naar een bedrag van € 177.327,27 in verband met de op 21 oktober 2019 aangevraagde omgevingsvergunning. Deze legesnota is onbetwist.
2.6.
Na de bespreking van 12 november 2019 heeft belanghebbende contacten onderhouden met de gemeente Zundert, waaronder een telefonisch onderhoud. De heffingsambtenaar heeft een e-mail van 5 december waarin latere, telefonisch gemaakte, afspraken tussen belanghebbende en de gemeente Zundert door de gemeente worden bevestigd. Met betrekking tot de leges wordt in voornoemde email het volgende opgemerkt:
“Zoals zojuist telefonisch met elkaar besproken ontvangen wij vandaag:

Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (…)

Omgevingsvergunning voor de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening (…)
Zoals je aangaf zijn jullie ervan bewust dat voor deze vergunningen leges verschuldigd zijn, waarbij de omgevingsvergunning voor het gebruik de leges enkel berekend worden voor de planologische verandering en niet ziet op het bouwwerk (uitgaande dat het bouwwerk gelijk is aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen).
De aanvragen zullen vandaag via OLO worden ingediend.”
Belanghebbende heeft op voornoemde e-mail niet gereageerd.
2.7.
Op 5 december 2019 heeft belanghebbende een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd (de tweede aanvraag). Op pagina 2 van het formulier
“Gemachtigde bedrijf”is het volgende verklaard namens belanghebbende:
“Hierbij verklaar ik dat ik de aanvraag/melding naar waarheid heb ingevuld, dat ik correspondentie over mijn aanvraag/melding wil ontvangen op het door mij opgegeven e-mailadres of op het door mij opgegeven adres van de berichtenbox en dat ik weet dat er kosten verbonden kunnen zijn aan het indienen van een aanvraag.”
De gevraagde omgevingsvergunning is door de gemeente Zundert verleend op 14 april 2020.
2.8.
Vanwege de tweede aanvraag heeft de gemeente de thans betwiste aanslag opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Legesverordening niet onverbindend
5. Belanghebbende heeft als meest verstrekkende beroepsgrond aangevoerd dat de legesverordening van de gemeente Zundert onverbindend is omdat de opbrengstlimiet wordt overschreden. Omdat belanghebbende stelt dat de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet wordt overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de raming van de baten en de lasten. [1] Door de heffingsambtenaar is een overzicht verstrekt van de (geraamde) baten en lasten die verband houden met de behandeling van vergunningsaanvragen. Vervolgens rust de bewijslast om feitelijk te onderbouwen dat de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet wordt overschreden op belanghebbende. [2] De rechtbank overweegt dat uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet volgt dat redelijkerwijs dient te worden getwijfeld aan de juistheid van de door de heffingsambtenaar overgelegde opbrengstraming. De rechtbank oordeelt dat de opbrengstlimiet niet wordt overschreden, en dat daarom de legesverordening niet onverbindend is.
Geen sprake van ondergeschikte bouwkundige aanpassingen
6. Belanghebbende heeft gesteld dat de tweede aanvraag ten opzichte van de eerste aanvraag zodanig beperkt afwijkt, dat het heffen van ‘volle’ leges ongerechtvaardigd is.
6.1.
De rechtbank overweegt dat voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning in beginsel volledige leges zijn verschuldigd. Dat kan anders zijn indien er, naar de omstandigheden van het geval beoordeeld, sprake is van afwijkingen van een eerder verleende omgevingsvergunning die zodanig gering zijn dat van een nieuwe omgevingsvergunning geen sprake is. [3]
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de tweede aanvraag op - onder meer - de volgende onderdelen afwijkt van de eerste aanvraag:
De lengtemaat van het distributiecentrum wijzigt van 339,055 naar 364,498 meter;
De breedtemaat van het distributiecentrum wijzigt van 206,8 naar 174,191 meter;
Het distributiecentrum is geroteerd en de vorm is gewijzigd en daarmee is de positionering op het bouwkavel veranderd;
De positionering van de laaddocks is gewijzigd;
De inpandige kantoorruimtes zijn verplaatst;
De routing rondom het distributiecentrum is gewijzigd;
Er zijn wijzigingen in de brandcompartimentering.
6.3.
De rechtbank overweegt dat als gevolg van voornoemde wijzigingen de uiterlijke verschijning van het distributiecentrum is gewijzigd. De wijzigingen zijn niet zodanig klein dat door de gemeente Zundert geen nieuwe toets hoefde te worden gedaan. Een nieuwe toets heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden. Uit de (tweede) verleende omgevingsvergunning volgt namelijk dat de tweede aanvraag onder meer is getoetst aan het bestemmingsplan, de welstandseisen, de bodemvereisten, het bouwbesluit, de Wet Bibob en de Wet Natuurbescherming. Bovendien heeft een noodzakelijke planologische aanpassing op aanvraag van belanghebbende plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat géén sprake is van aanpassingen die zodanig gering zijn, dat van een nieuwe omgevingsvergunning geen sprake is.
Geen sprake van opgewekt vertrouwen
7. Tenslotte is door belanghebbende gesteld dat door de gemeente Zundert mondeling is toegezegd dat geen leges zouden worden geheven in verband met de tweede aanvraag. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat is toegezegd dat geen leges in rekening zouden worden gebracht voor het in behandeling nemen van de tweede aanvraag, voor zover er slechts sprake zou zijn van wijzigingen van ondergeschikte aard.
7.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan waaruit belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat door de gemeente Zundert een toezegging of uitlating is gedaan, waaruit zij redelijkerwijs mocht opmaken dat zonder meer geen leges in rekening zouden worden gebracht voor de behandeling van de tweede aanvraag. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat op 12 november 2019, tijdens de bespreking met de gemeente, nog niet geheel duidelijk was hoe het distributiecentrum er precies uit zou komen te zien. Bovendien verklaart [getuige 2] zich te herinneren dat geen leges in rekening zouden worden gebracht indien en voor zover er slechts beperkte bouwkundige wijzigingen zouden zijn. De verklaring van [getuige 2] sluit aan bij hetgeen de heffingsambtenaar hierover heeft gesteld, en bij het door de gemeente gemaakte voorbehoud in de e-mail van 5 december 2019. Daaruit leidt de rechtbank af dat belanghebbende wist, althans behoorde te weten, dat leges verschuldigd zouden zijn voor de behandeling van de tweede aanvraag indien de vergunningsaanvraag in meer dan geringe mate zou afwijken van de eerder verleende omgevingsvergunning. Nu sprake is van een aanzienlijke wijziging van de bouwplannen [4] is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de gemeente Zundert heeft toegezegd dat de heffing van leges achterwege zou blijven. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag leges in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier op 14 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad, 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, r.o. 3.2.2.
2.Vgl. Hoge Raad, 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, r.o. 3.3.2.
3.Titel 2, Hoofdstuk 7 van de tarieventabel behorende bij de Legesverordening Zundert 2019.
4.Zie onderdeel 6.3. hiervoor.