ECLI:NL:RBZWB:2023:4137

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aangifte adreswijziging door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2023, wordt het beroep van eiseres beoordeeld tegen de afwijzing van haar aangifte adreswijziging door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Eiseres had op 27 mei 2020 aangifte gedaan van een verhuizing naar een nieuw adres, maar het college heeft deze aangifte op 14 juli 2020 afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit. De rechtbank had eerder, op 25 maart 2022, het beroep van eiseres gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Het college heeft echter op 17 mei 2022 een nieuw besluit genomen dat wederom in het nadeel van eiseres was.

Tijdens de zitting op 24 mei 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende nieuwe feiten heeft aangedragen om de eerdere uitspraak te weerleggen. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan de aangifte adreswijziging van eiseres, en dat de eerdere uitspraak van 25 maart 2022 als vertrekpunt moet worden genomen.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de afhandeling van haar bezwaar en beroep. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer 11 maanden is overschreden en kent eiseres een schadevergoeding van € 1.000,- toe. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht en de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, het college

(gemachtigden: mr. L.A. Kaan en [naam gemachtigde 2] ).
Als derde-belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over het geen gevolg geven aan de aangifte adreswijziging van eiseres.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 14 juli 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 november 2020 op het bezwaar van eiseres is het college daarbij gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 maart 2022 (ECLI:NL:RBZWB:2022:1470) het beroep daartegen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen binnen 8 weken na de dag van verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van die uitspraak.
1.3.
Het college heeft op 17 mei 2022 een nieuw besluit genomen.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Feiten

2. Op 27 mei 2020 heeft eiseres aangifte gedaan van een verhuizing per 1 juni 2020 naar de [adres 1] 2 te [plaatsnaam] .
2.1.
Op 22 juni 2020 en 23 juni 2020 hebben controles plaatsgevonden bij de woning aan de [adres 1] 2 te [plaatsnaam] .
2.2.
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het college besloten om geen gevolg te geven aan de aangifte adreswijziging.
2.3.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.4.
Op 29 september 2020 heeft opnieuw een controle plaatsgevonden.
2.5.
Het college heeft het bezwaar van eiseres bij besluit van 11 november 2020 ongegrond verklaard.
2.6.
Op 12 april 2022, 15 april 2022, en 20 april 2022 hebben controles plaatsgevonden bij de woningen aan de [adres 1] 2 te [plaatsnaam] en [adres 2] 4 te [plaatsnaam] .
2.7.
In de herziene beslissing op bezwaar heeft het college het besluit van 11 november 2020 in stand gelaten. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat uit de in 2.6 genoemde controles, het telefonisch contact dat nadien heeft plaatsgevonden met eiseres en een verklaring van de gemachtigde ter zitting bij deze rechtbank op 1 maart 2022 blijkt dat eiseres woont op het adres [adres 2] 4 te [plaatsnaam] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college terecht geen gevolg heeft kunnen geven aan de aangifte adreswijziging van eiseres. Daarnaast beoordeelt de rechtbank het verzoek van eiseres om vergoeding van immateriële schade. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Heeft het college geen gevolg kunnen geven aan de aangifte adreswijziging van eiseres?
4. Eiseres voert aan dat het college het nieuwe besluit niet heeft genomen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 25 maart 2022 (ECLI:NL:RBZWB:2022:1470). Met de in 2.6 genoemde controles is niet aannemelijk geworden dat eiseres ook ten tijde van haar aangifte adreswijziging haar woonplaats had op het adres [adres 2] 4 te [plaatsnaam] . Het college heeft dan ook ten onrechte besloten om aan de aangifte adreswijziging van eiseres geen gevolg te geven. Eiseres stelt belang te hebben bij een herroeping van dat besluit. Dat belang bestaat enerzijds uit de kwalificatie als eigen woning voor de inkomstenbelasting en daarmee ook het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand en anderzijds uit de aan haar te vergoeden kosten voor de bezwaarfase.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het college heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 maart 2022 (ECLI:NL:RBZWB:2022:1470). Die onherroepelijke uitspraak vormt dan ook - zoals partijen ter zitting is voorgehouden - het vertrekpunt voor de beoordeling van de onderhavige zaak. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat het college onvoldoende met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd dat eiseres vanaf 1 juni 2020 dan wel op 11 november 2020 niet haar woonplaats had op het adres aan de [adres 1] 2.
4.2.
Het college heeft ten opzichte van zijn eerdere besluit geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangedragen op grond waarvan aannemelijk is geworden dat eiseres vanaf 1 juni 2020 dan wel op 11 november 2020 niet haar woonplaats had op het adres aan de [adres 1] 2. De door het college in 2.6 uitgevoerde controles dragen daar niet aan bij, omdat tussen partijen niet in geschil dat het woonadres van eiseres op dié momenten aan de [adres 2] 4 te [plaatsnaam] was. Aangezien het overige door het college aangevoerde bewijs door de rechtbank eerder ontoereikend is geacht, kan daar - gelet op de onherroepelijkheid van die uitspraak - niet op worden teruggekomen. Dat het vergaren van bewijs voor de nieuw te nemen beslissing veel tijd en inspanning kost en daarnaast belastend is voor de betrokkenen, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank ziet in dat het college in retrospectief in een lastige(r) bewijspositie verkeert, maar acht het in het onderhavige geval ook weer niet onmogelijk om - binnen de bestaande controlebevoegdheden waarover het college beschikt bij adresonderzoek - aanvullend onderzoek te doen, bijvoorbeeld aan de hand van waterverbruik, abonnementen en lidmaatschappen die op een adres staan of stonden geregistreerd.
Heeft eiseres recht op vergoeding van immateriële schade?
5. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.1.
Op grond van vaste rechtspraak is een redelijke termijn voor de afhandeling van bezwaar en beroep als uitgangspunt twee jaar. [1] Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit is behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
5.2.
Bij de beoordeling of, en zo ja, in hoeverre sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient de duur van de procedure als geheel in aanmerking te worden genomen. Dit geldt ook indien na bezwaar en een eerdere vernietiging in beroep de herziene beslissing op bezwaar aan de rechter wordt voorgelegd. De termijn vangt aan op het moment dat eiseres het bezwaarschrift heeft ingediend. Gerekend van (de ontvangst van) het bezwaarschrift van 26 augustus 2020 tot de datum van deze uitspraak van 5 juli 2023 zijn afgerond 2 jaar en 11 maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met circa 11 maanden is overschreden. Eiseres heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 1.000,- (uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar).
5.3.
De overschrijding van de redelijke termijn wordt volledig toegerekend aan de beroepsfase, omdat de bezwaarfase niet langer dan een halfjaar heeft geduurd. [2] De Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) dient daarom € 1.000,-. te betalen. De rechtbank merkt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vanwege een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek wederom vernietigen.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 mei 2022;
- draagt het college op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot het betalen van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 1.000,- aan eiseres wegens de geleden immateriële schade.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 20 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, r.o. 4.3.
2.Volgens de methode uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.