ECLI:NL:RBZWB:2023:3696

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
BRE 21/2072
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag accijns op basis van aangetroffen sigarettenfabriek in loods

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag accijns van € 499.037 beoordeeld. De naheffingsaanslag is opgelegd na de ontdekking van een sigarettenfabriek in een loods die eigendom is van belanghebbende. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder op 8 april 2021 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. Tijdens de zitting op 14 april 2023 werd duidelijk dat de loods niet geregistreerd was voor het voorhanden hebben van accijnsgoederen en dat de ruimte waarin de sigarettenfabriek was aangetroffen, niet meer verhuurd was aan de verdachte [naam 2] op het moment van de doorzoeking. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende de onveraccijnsde sigaretten en rooktabak fysiek tot zijn beschikking had of ten minste betrokken was bij het voorhanden hebben daarvan. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de berekening van de accijns niet in geschil is. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2072

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 april 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns van € 499.037 opgelegd (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag is belastingrente in rekening gebracht van € 8.095 (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Daarbij heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende bijgestaan door [naam 1] en [echtgenote] (echtgenote van belanghebbende) en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].
Het beroep van [vader] (vader van belanghebbende, zaaknummer 21/2070) is gelijktijdig met dat van belanghebbende op zitting behandeld.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

Feiten

2. Belanghebbende en [echtgenote] (de echtgenote) staan in het jaar 2018 in de gemeentelijke Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaats]. Op dit perceel staan een woonhuis en een loods (de loods). Belanghebbende woont in het woonhuis en is de economische eigenaar van de loods.
2.1.
De loods is bij de Douane niet geregistreerd als plaats waar accijnsgoederen onder schorsing van accijns voorhanden mogen worden gehouden of waar accijnsgoederen mogen worden vervaardigd. De loods is opgedeeld in vier ruimtes. Drie achter elkaar gelegen ruimtes, hierna aangeduid onder de benaming B-1, B-2 en B-3, alsmede een aan die ruimtes parallel gelegen ruimte, hierna aangeduid als GAR.
2.2.
De Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) heeft op 3 oktober 2018 de loods doorzocht. Aanleiding daarvan was dat tijdens een lopend onderzoek naar voren is gekomen dat op [adres 1] zich vermoedelijk een sigarettenfabriek bevindt.
2.3.
Tot de gedingstukken behoort een aantal door de FIOD opgemaakte processen-verbaal (P-V).
In het P-V Verdenkingen [1] , staat onder meer en voor zover van belang:
Bevindingen loods (productielijn) [adres 2] [plaats]
(…)
De loods [adres 2] [plaats] is volgens kadastrale informatie onderverdeeld in vier apart geregistreerde ruimten volgens de onderstaande enigszins onlogische volgorde:
[adres 1]. B-1 (voorste deel van de loods)
In ruimte B-1 is een WC, een keuken een fitnessruimte aanwezig en is verder vermoedelijk het kantoor van de EZ HO-T van zoon [belanghebbende] gevestigd gezien daar aangetroffen correspondentie en administratie inzake HO-T.
De opslagruimte van B-1 is zichtbaar vanuit een raam in het kantoor en vanuit het kantoor (middellijk) via een deur in de fitnessruimte vrij benaderbaar.
(…)
In de opslagruimte van B-1 zijn bij de doorzoeking meerdere kartonnen dozen aangetroffen voor sloffen sigaretten met de merknaam "President" en kartonnen dozen met de opdruk "Mona".
[adres 1]. B-3 (middelste deel van de loods)
In de ruimte B-3 is een blauwe Quad aangetroffen van het merk [merk 1]. Volgens informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer staat deze onder het kenteken [kenteken] geregistreerd op naam van [echtgenote]. Deze ruimte is vanuit ruimte B-1 toegankelijk via een deuropening.
(…)
In de ruimte B-3 zijn bij de doorzoeking folie, lijm en stapels lege nieuwe sigaretverpakkingen aangetroffen met de merknaam [merk 2]. Deze voorwerpen zijn te linken aan de aangetroffen illegale productielijn.
[adres 1], B-2 (achterste deel)
In ruimte B-2, die verhuurd zou zijn aan de verdachte [naam 2], is de illegale productielijn voor sigaretten aangetroffen. Deze ruimte is niet van binnenuit benaderbaar vanuit de ruimten B-1 en B-3.
In dit gedeelte zijn behalve productiemachines, folie, lijm, tabak, sigaretten en volle als ook lege sigarettenverpakkingen aangetroffen met de merknamen [merk 4] en [merk 3] en [merk 2].
(…)’
In het Materieel Eind P-V [2] , staat het volgende, voor zover van belang:
3.2. Onderverdeling van de loods [adres 1] te [plaats]
(…)
Volgens gegevens van het kadaster is de loods [adres 1] te [plaats] als volgt
onderverdeeld:
- [adres 1], Gar o.a. met de woonverblijven voor de zeven Oekraïners;
- [adres 1], B-1 voorste gedeelte gezien vanaf de weg, met kantoorruimte;
- [adres 1], B-2 achterste gedeelte loods met de productielijn voor
sigaretten/vindplaats sigaretten;
- [adres 1], B-3 middelste gedeelte van de loods, o.a. de vindplaats van de lege ongevouwen pakjes sigaretten gemerkt [merk 3].
(…)
3.3.
Inrichting van de loods [adres 1] te [plaats]
(…) Tijdens deze doorzoeking heb ik het volgende vastgesteld/bevonden:
-
De productielijn voor het produceren van sigaretten bestond uit verschillende machines. (…)
(…)
-
In en/of nabij de machines zijn rooktabak, sigaretten en/of al verpakte sigaretten aangetroffen.
(…)
  • Naast 14 volle dozen met rooktabak werden buiten aan de achterzijde van de loods nog 39 stuks lege dozen aangetroffen. Net als de volle dozen droegen deze dozen het opschrift "unmanufactured tobacco/blended strips" en kon elk van deze dozen netto 120 kg bevatten (…). De lege dozen zijn niet in beslag genomen, alleen geteld;
  • De 14 nog volle dozen bevatten ongeveer 1.680 kilo rooktabak;
  • De 39 lege dozen hebben vermoedelijk in totaal (39x120kg =) 4.680 kilogram rooktabak voor al geproduceerde sigaretten bevat;
  • In de sigarettenmachines/de loods bevonden zich op diverse plaatsen al geproduceerde sigarettenpakjes/sloffen. In ambtshandeling (…) is berekend dat dit 1.692.500 stuks sigaretten waren;
(…)
3.6.1. Tijdlijn en samenvatting van de verkregen documenten
Verhuurder [belanghebbende] sluit op 1 mei 2018 met [naam 2] een huurcontract af voor het huren van het afgescheiden achterste gedeelte van de loods [adres 1] te [plaats]. Dit huurcontract is inclusief de achterste drie garages.
De huurperiode is één jaar en gaat (ook) in op 1 mei 2018. De huurprijs bedraagt € 800,00 per maand, vooraf te betalen. Het gehuurde mag volgens het huurcontract uitsluitend gebruikt worden als werkplaats voor het tijdelijk opslaan van snijmachines en transportbanden.
De identiteit van de huurder [naam 2] wordt begin juni 2018 op verzoek van [echtgenote] gecontroleerd bij en door de onderneming “Recht-Direct" maar die kunnen niets (belastend) over de huurder vinden.
Opvallend is dat daarna, volgens de overgelegde bankbescheiden, de huurpenningen niet betaald worden door de huurder [naam 2] maar door ene [naam 3], en dat vanaf een Duitse bankrekening.
Er wordt twee keer een bedrag overgemaakt van € 1.600,00. Het eerste bedrag op 7 juni 2018 en het tweede op 16 augustus 2018. Deze bedragen hebben volgens de bankafschriften betrekking op de huur van de loods over de maanden mei, juni, juli en augustus 2018.
Volgens het huurcontract mag verdachte [belanghebbende] de verhuurde loods (regelmatig) controleren op rechtmatig gebruik en volgens een door hem overgelegde controlelijst controleert hij deze op 4 juli 2018 als ook op 6 augustus 2018 en constateert daarbij dat er geen bijzonderheden zijn.
Op 16 augustus 2018 richt [belanghebbende] een brief aan de huurder [naam 2] waarin hij aankondigt dat met ingang van 1 september 2018 de huurovereenkomst voor de huur van de achterste ruimte van de bedrijfshal ontbonden wordt. Reden van de ontbinding: de huur wordt niet vooraf betaald en er is een huurachterstand.
In de brief is ook te lezen dat de huurder [naam 2] de huurachterstand uiterlijk 1 september 2018 overgemaakt moet hebben en dat hij de ruimte leeg en bezemschoon moet opleveren.
Volgens de overgelegde controlelijst heeft [belanghebbende] daarop op 5 september 2018 samen met de (ver-)huurder de gehuurde ruimte gecontroleerd en volgens afspraak is die op genoemde datum opgeruimd en bezemschoon achtergelaten.’
2.4.
De inspecteur heeft bij brief van 21 februari 2019 zijn voornemen aan belanghebbende kenbaar gemaakt een naheffingsaanslag accijns op te gaan leggen. In zijn brief van 15 april 2019 heeft de inspecteur toegelicht dat de naheffing van accijns ziet op de in de loods aangetroffen 1.680 kilogram rooktabak en 1.692.500 stuks sigaretten.
2.5.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een brief van 1 oktober 2018 overgelegd gericht aan [naam 2], waarin onder meer het volgende staat geschreven:
“Naar aanleiding van ons gesprek van heden, bevestigen wij om de huurovereenkomst van 01-05-2018 voort te zetten, onder voorwaarden dat de huur uiterlijk de 25e van de lopende maand betaald wordt.”
2.6.
De rechtbank Oost-Brabant heeft belanghebbende bij vonnis van 21 juni 2021 strafrechtelijk veroordeeld voor het opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde tabaksproducten. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht van belanghebbende accijns over de aangetroffen onveraccijnsde sigaretten en rooktabak heeft nageheven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
De inspecteur meent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, primair omdat belanghebbende de onderhavige accijnsgoederen voorhanden had en subsidiair omdat hij betrokken was bij het voorhanden hebben ervan. Belanghebbende is eigenaar van de loods die achter zijn woonhuis is gesitueerd. De ruimte in de loods waarin de accijnsgoederen zijn aangetroffen was op de dag van doorzoeking door de FIOD niet verhuurd. Belanghebbende had dus vrij toegang tot de onveraccijnsde goederen. Belanghebbende heeft eerst in de bezwaarfase de brief van 1 oktober 2018 overgelegd waarin staat dat de verhuur aan [naam 2] wordt voortgezet. Echter de FIOD heeft deze brief niet aangetroffen tijdens het strafrechtelijk onderzoek. Dat volgens belanghebbende de verhuur is voortgezet, strookt ook niet met de omstandigheid dat de betreffende ruimte, zoals belanghebbende zelf op de controlelijst heeft vastgelegd, opgeruimd en bezemschoon is achtergelaten. Daarnaast is het ongeloofwaardig dat belanghebbende niet wist wat er zich in de loods afspeelde. Het installeren van een complete productielijn en het fabriceren van zulke grote hoeveelheden sigaretten kunnen niet onopgemerkt zijn gebleven, aldus nog steeds de inspecteur.
3.2.
Belanghebbende is de mening toegedaan dat de ruimte in de loods waarin de productielijn, sigaretten en rooktabak zijn aangetroffen op de dag van de doorzoeking (nog steeds) aan [naam 2] werd verhuurd. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur geen bewijs dat de betreffende ruimte niet werd verhuurd. Daarnaast stelt belanghebbende dat hij niet wist wat zich in dat gedeelte van de loods afspeelde. De unit waarin de sigaretten, tabak en machine zijn aangetroffen, ligt het verst van zijn woning en volledig buiten het zicht, omdat de oprit naar de loods grenst aan het naastgelegen perceel van de buren. De oprit bevindt zich tussen de loods en dat perceel van de buren. De loods zelf houdt het zicht op de ingang van de unit tegen.
3.3.
Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van onder andere tabaksproducten. [3] Ter zake van de uitslag tot verbruik van onder andere tabaksproducten wordt accijns verschuldigd. [4] Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. [5] In dat geval wordt de accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. [6]
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.4.1.
Vast staat dat belanghebbende eigenaar is van de loods. De ruimte waarin de sigaretten, het rooktabak en de productielijn zijn aangetroffen, is ruimte B-2 van de loods. Niet in geschil is dat dat gedeelte van de loods verhuurd is geweest aan [naam 2]. In het huurcontract met [naam 2] (het huurcontract) is bepaald dat de huur naar een bankrekening van belanghebbende wordt overgemaakt. Ter zitting is bevestigd dat de betaling van huur via bankoverschrijving geschiedde. Bij de stukken bevindt zich een brief van 16 augustus 2018 waaruit blijkt dat de huurovereenkomst met [naam 2] is beëindigd wegens het niet betalen van de huur, en een stuk waaruit blijkt dat belanghebbende de ruimte samen met [naam 2] op 5 september 2018 heeft gecontroleerd en dat de ruimte toen bezemschoon is opgeleverd. Uit een en ander kan niet anders worden afgeleid dan dat de huurovereenkomst in oktober 2018 niet meer bestond. Belanghebbende heeft met enkel de brief van 1 oktober 2018 (zie 2.5) niet aannemelijk gemaakt dat [naam 2] toen nog wel de huurder was. Hij heeft geen bewijs van enige huurbetaling door [naam 2] van na de opzegging van de huurovereenkomst overgelegd, noch enig ander bewijs dat wijst op enige betrokkenheid van [naam 2] bij deze ruimte na de bezemschone oplevering daarvan. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat de betreffende ruimte ten tijde van de doorzoeking niet meer aan [naam 2] was verhuurd en dat belanghebbende vrije toegang tot die ruimte had.
3.4.2.
Aannemelijk is dan ook dat belanghebbende wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de sigaretten en tabak. Dat is te meer aannemelijk doordat i) in de aangrenzende ruimte B-1 een kantoor van belanghebbende gevestigd was dat zicht had op de opslagruimte in B-1 waar kartonnen dozen voor sloffen sigaretten zijn aangetroffen, ii) in ruimte B-3 een motorrijtuig van de echtgenote was gestald in welke ruimte onder andere lege nieuwe sigarettenverpakkingen zijn aangetroffen, en iii) aan de achterzijde van de loods 39 stuks lege dozen zijn aangetroffen met het opschrift
‘unmanufactured tobacco/blended strips’, hetzelfde opschrift als dat van de volle dozen met rooktabak. De aanwezigheid van tabak en de productie van de sigaretten kan belanghebbende redelijkerwijs dan ook niet zijn ontgaan.
3.4.3.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende de in de loods opgeslagen onveraccijnsde sigaretten en rooktabak fysiek tot zijn beschikking heeft gehad als bedoeld in de WA of ten minste betrokken is geweest bij het voorhanden hebben daarvan. De naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd. De berekening van de nageheven accijns is niet in geschil.
3.5.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat in zijn geval sprake is van een individuele en buitensporige last. Hij is immers niet de eigenaar van de onveraccijnsde sigaretten en rooktabak en door hem aansprakelijk te stellen voor de fiscale lasten van een ander dreigt hij zijn eigendommen te verliezen.
3.6.
Een individuele en buitensporige last doet zich bij belastingheffing alleen voor indien en voor zover deze last zich in het geval van belanghebbende sterker laat voelen dan in het algemeen. [7] De enkele omstandigheid dat belanghebbende bezittingen heeft die mogelijk bij de inning van de belastingschuld ten gelde gemaakt zullen worden, is onvoldoende voor het oordeel dat de accijnsheffing zich in het geval van belanghebbende zwaarder doet voelen dan in het algemeen. De rechtbank ziet daarom in deze grond geen reden tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag.
Belastingrente
3.7.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, en mr. drs. S.J. Willems-Ruesink en mr. D.A. Hage, leden, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 26 mei 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.AMB-009-01, Onderzoek 63693 Atlanta / 50571421, ondertekend op 7 november 2018.
2.1-OPV-01, Onderzoek Atlanta - 1/63693, ondertekend op 23 januari 2019.
3.Artikel 1, lid 1, aanhef en onder f van de Wet op de accijns (de WA).
4.Artikel 1, lid 2, van de WA.
5.Artikel 2, lid 1, onderdeel b van de WA.
6.Artikel 51, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de WA.
7.Hoge Raad 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:442.