ECLI:NL:RBZWB:2023:3649
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting
In deze zaak heeft de belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 7 november 2022 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De naheffingsaanslag parkeerbelasting was opgelegd op 2 april 2022. De belanghebbende stelt dat hij niet op de hoogte was van de te late indiening van het bezwaarschrift en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zich hierover uit te laten. De heffingsambtenaar erkent dat er een procedurefout is gemaakt, maar stelt dat de belangen van de belanghebbende niet zijn geschaad omdat de naheffingsaanslag ambtshalve is vernietigd.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de beslissing om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren ten onrechte heeft genomen. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad waarin is vastgesteld dat de heffingsambtenaar de belanghebbende in de gelegenheid had moeten stellen om zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de zaak moet worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe beslissing op het bezwaar.
Daarnaast kent de rechtbank een proceskostenvergoeding toe aan de belanghebbende, vastgesteld op € 418,50, en bepaalt dat de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen op 26 mei 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.