ECLI:NL:RBZWB:2023:3649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
BRE-22-5960
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 7 november 2022 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De naheffingsaanslag parkeerbelasting was opgelegd op 2 april 2022. De belanghebbende stelt dat hij niet op de hoogte was van de te late indiening van het bezwaarschrift en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zich hierover uit te laten. De heffingsambtenaar erkent dat er een procedurefout is gemaakt, maar stelt dat de belangen van de belanghebbende niet zijn geschaad omdat de naheffingsaanslag ambtshalve is vernietigd.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de beslissing om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren ten onrechte heeft genomen. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad waarin is vastgesteld dat de heffingsambtenaar de belanghebbende in de gelegenheid had moeten stellen om zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de zaak moet worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe beslissing op het bezwaar.

Daarnaast kent de rechtbank een proceskostenvergoeding toe aan de belanghebbende, vastgesteld op € 418,50, en bepaalt dat de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen op 26 mei 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5960
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

1.Betreft

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 november 2022 beroep ingesteld. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .

2.Procesverloop

2.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 2 april 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende met aanslagnummer [aanslagnummer] .
2.2.
Belanghebbende stelt met dagtekening 23 mei 2022 het bezwaarschrift te hebben verzonden.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 7 november 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. In dezelfde brief heeft de heffingsambtenaar ambtshalve de naheffingsaanslag vernietigd.
2.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 22 augustus 2022 beroep ingesteld.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

3.Motivering

3.1.
Belanghebbende kan de beslissing van de heffingsambtenaar niet volgen. Belanghebbende is niet geïnformeerd over de te late indiening van het bezwaarschrift en is tevens niet in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. Belanghebbende is van mening dat er nader onderzoek verricht dient te worden voordat er een niet-ontvankelijkverklaring kan volgen.
3.2.
De heffingsambtenaar geeft aan dat er in de bezwaarfase sprake is geweest van een procedurefout en dat onderzocht moest worden of er mogelijk sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Aan deze procedurefout kan volgens de heffingsambtenaar voorbij worden gegaan op grond van artikel 6:22 Awb omdat belanghebbende niet is geschaad in zijn belangen. De naheffingsaanslag is namelijk ambtshalve vernietigd.
3.3.
In het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2019 [1] is geoordeeld dat de door de heffingsambtenaar in acht te nemen zorgvuldigheid meebrengt dat hij niet het bezwaar niet-ontvankelijk mocht verklaren voordat hij belanghebbende in de gelegenheid had gesteld zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De heffingsambtenaar heeft aangegeven dit niet te hebben gedaan en had dit wel moeten doen.
3.4.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
3.5.
De rechtbank is het niet eens met de heffingsambtenaar dat belanghebbende niet geschaad is in zijn belangen. Dit kan namelijk nog niet worden vastgesteld, omdat eerst beoordeeld zal moeten worden of er sprake is van een ontvankelijk bezwaar. Mocht er sprake zijn van een ontvankelijk bezwaar dat heeft geleid tot een vernietiging van de naheffingsaanslag, dan kan belanghebbende mogelijk aanspraak maken op een kostenvergoeding. Belanghebbende heeft dan nog steeds een belang.
3.6.
Nu het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, moet de zaak worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskostenvergoeding
3.7.
De rechtbank ziet aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding. Gelet op de aard van de zaak zal de wegingsfactor 0,5 (licht) worden toegepast.
3.8.
De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor juridische bijstand in de beroepsfase vast op € 418,50. Dit bedrag is gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). Voor een vergoeding van kosten voor bezwaar is in dit stadium van de procedure geen plaats, omdat teruggewezen wordt en de bezwaarprocedure nog niet is afgerond.

4.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 418,50;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 26 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.