ECLI:NL:RBZWB:2023:3639

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
BRE-22-3761
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk verklaarde beroepschriften inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting over meerdere jaren

Op 26 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE-22-3761, waarbij de rechtbank de beroepen van de belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die betrekking hadden op naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2018. De rechtbank oordeelde dat de beroepschriften niet tijdig waren ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een beroepschrift op 29 juli 2022 eindigde, terwijl de rechtbank de beroepschriften pas op 2 augustus 2022 ontving. De belanghebbende had de beroepschriften op 1 augustus 2022 op de post gedaan, maar kon niet aantonen dat deze eerder waren verzonden. Hierdoor was er geen verontschuldiging voor de termijnoverschrijding en verklaarde de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk.

De rechtbank overwoog verder dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien de belanghebbende de beroepen afzonderlijk had ingesteld en niet voldeed aan de voorwaarden voor het heffen van slechts één griffierecht. De rechtbank benadrukte dat voor samenhangende zaken het vereist is dat de beroepen bij één beroepschrift zijn ingesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak, binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3761 tot en met 22/3764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 17 juni 2022 beroep ingesteld. De beroepen zien op de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2018 met aanslagnummers [aanslagnummer].F.01.5501., [aanslagnummer].F.01.6502., [aanslagnummer].F.01.7501. en [aanslagnummer].F.01.8501.

Overwegingen

Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn.
Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post (PostNL) wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift op die dag op de post is gedaan. De rechtbank wijkt alleen van dit uitgangspunt af als de indiener van het beroepschrift aannemelijk maakt dat het op een eerdere datum op de post is gedaan. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Vast staat dat de dagtekening van de uitspraken op bezwaar 17 juni 2022 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van de beroepschriften eindigde dus op 29 juli 2022. De beroepschriften zijn op 2 augustus 2022 door de rechtbank ontvangen.
Belanghebbende heeft de beroepschriften, met dagtekening 27 juli 2022, in één enveloppe per gewone post met PostNL verstuurd. Het poststempel op die enveloppe vermeldt de datum 1 augustus 2022. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de beroepschriften op 1 augustus 2022 op de post zijn gedaan. Hoewel belanghebbende stelt dat de beroepschriften eerder ter post zijn bezorgd dan op 1 augustus 2022, is daarvan geen bewijs geleverd.
Gelet op bovenstaande is niet aannemelijk gemaakt dat de beroepschriften binnen de beroepstermijn en dus tijdig per post zijn bezorgd. De beroepschriften zijn dus niet tijdig ingediend.
Belanghebbende heeft verder geen reden gegeven voor deze termijnoverschrijding. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Griffierecht
Belanghebbende heeft verzocht om slechts éénmaal griffierecht te heffen omdat - zo begrijpt de rechtbank het verzoek - sprake is van samenhangende zaken. Er kan slechts eenmaal griffierecht verschuldigd zijn indien sprake is van samenhangende zaken. Daarnaast is het vereist dat de betreffende beroepen zijn ingesteld bij één beroepschrift. [1] Belanghebbende heeft de onderhavige beroepen door middel van afzonderlijke beroepschriften ingesteld. Om die reden is het niet mogelijk de regeling van artikel 8:41, lid 3 van de Awb toe te passen. Er is terecht voor ieder beroep griffierecht geheven.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 26 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:560.