In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 februari 2022. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd over het tijdvak van 20 augustus 2020 tot en met 19 augustus 2021, ter hoogte van € 3.183, en een boete van € 3.183 opgelegd. Na bezwaar werd de boete verminderd tot € 1.591, maar de naheffingsaanslag bleef gehandhaafd. De rechtbank behandelde de zaak op 13 april 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
Belanghebbende, houder van een motorrijtuig, stelde dat het gebruik van de weg tijdens de schorsing niet had mogen worden nageheven, omdat er een menselijke fout was gemaakt bij het ontschorsen van het kenteken. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht had opgelegd, aangezien het belastbare feit zich had voorgedaan. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig ontschorsen van het kenteken bij belanghebbende ligt en dat de naheffingsaanslag conform de wetgeving was berekend.
De rechtbank verwierp ook het verzoek van belanghebbende om de naheffingsaanslag te verminderen op basis van het kwarttarief voor kampeerauto’s, omdat dit verzoek niet tijdig was ingediend. Wat betreft de boete oordeelde de rechtbank dat deze passend was, gezien het feit dat het beboetbare feit was begaan. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de naheffingsaanslag en de boete in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.