ECLI:NL:RBZWB:2023:3609

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 1116
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete na gebruik van de weg tijdens schorsing

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 februari 2022. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd over het tijdvak van 20 augustus 2020 tot en met 19 augustus 2021, ter hoogte van € 3.183, en een boete van € 3.183 opgelegd. Na bezwaar werd de boete verminderd tot € 1.591, maar de naheffingsaanslag bleef gehandhaafd. De rechtbank behandelde de zaak op 13 april 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

Belanghebbende, houder van een motorrijtuig, stelde dat het gebruik van de weg tijdens de schorsing niet had mogen worden nageheven, omdat er een menselijke fout was gemaakt bij het ontschorsen van het kenteken. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht had opgelegd, aangezien het belastbare feit zich had voorgedaan. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig ontschorsen van het kenteken bij belanghebbende ligt en dat de naheffingsaanslag conform de wetgeving was berekend.

De rechtbank verwierp ook het verzoek van belanghebbende om de naheffingsaanslag te verminderen op basis van het kwarttarief voor kampeerauto’s, omdat dit verzoek niet tijdig was ingediend. Wat betreft de boete oordeelde de rechtbank dat deze passend was, gezien het feit dat het beboetbare feit was begaan. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de naheffingsaanslag en de boete in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 20 augustus 2020 tot en met 19 augustus 2021 opgelegd van € 3.183 (hierna: de naheffingsaanslag) en bij gelijktijdige beschikking een boete opgelegd van € 3.183 (hierna: de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2022 de boete verminderd tot € 1.591 en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].

Feiten

2. Belanghebbende is vanaf 16 juni 2016 houder van een motorrijtuig van het merk en type [automerk] met kenteken [kenteken 1], voorheen [kenteken 2], (hierna: het motorrijtuig). De geldigheid van het kenteken is in verschillende perioden geschorst geweest, waaronder de periode 23 oktober 2020 tot 8 september 2021.
2.1.
Op 16 juli 2021 is via camerabeelden op de A6 bij [plaats 2] geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de weg. Naar aanleiding van deze constatering heeft de inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de boetebeschikking opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting
5. Indien met een motorrijtuig van de weg gebruik wordt gemaakt terwijl voor dit motorrijtuig een schorsing geldt, kan motorrijtuigenbelasting worden nageheven. [1] De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is geconstateerd. [2] Indien blijkt dat de belasting over (een gedeelte van) de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald, wordt de belasting in zoverre verminderd. [3]
5.1.
Belanghebbende stelt zich – in de kern – op het standpunt dat niet nageheven mag worden omdat door een menselijke fout het kenteken van het motorrijtuig op de controledatum niet was ontschorst. Belanghebbende voert aan dat het motorrijtuig fungeert als (kleine) kampeerauto, hetgeen door de RDW en de verzekering als zodanig ook wordt erkend, en dat zij het motorrijtuig in die hoedanigheid in 2021 aan vrienden ter beschikking heeft gesteld om er een trip mee te maken. Volgens belanghebbende is bij het ontschorsen van het kenteken in juni 2021, ondanks een juiste opdracht daartoe, iets misgegaan, waardoor het kenteken niet in juni 2021 is ontschorst. Verder stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslag onredelijk hoog is. Belanghebbende wijst erop dat in de periode van 29 mei 2020 tot en met 17 juni 2021 slechts 31 kilometer met het motorrijtuig is gereden en dat in eerdere jaren het kenteken altijd tijdig is ontschorst.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat op 8 juni 2021 met het motorrijtuig, terwijl voor het motorrijtuig nog een schorsing gold, gebruik is gemaakt van de openbare weg. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd kan er niet aan afdoen dat de naheffingsaanslag terecht aan haar is opgelegd. Het belastbare feit (gebruik van de weg tijdens schorsing) heeft zich immers voorgedaan. De omstandigheid dat het ontschorsen van het kenteken door een menselijke fout niet helemaal goed is gegaan, is een omstandigheid die, in het licht van de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende en het begunstigende karakter van de schorsingsregeling, voor haar rekening en risico komt.
5.3.
Het betoog van belanghebbende dat de naheffingsaanslag onredelijk hoog is, kan belanghebbende niet baten. De naheffingsaanslag is conform de geldende wetgeving berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden. Het staat de rechtbank niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar innerlijke waarde en billijkheid. [4] De omstandigheid dat volgens belanghebbende gedurende het grootste gedeelte van de naheffingsperiode slechts zeer beperkt met het motorrijtuig is gereden, speelt geen rol. [5] De wettelijke regeling is gebaseerd op het uitgangspunt dat de inspecteur (mogelijk) in bewijsnood verkeert bij de vraag wanneer met het motorrijtuig voor het eerst in strijd met de schorsingsvoorwaarden gebruik is gemaakt van de weg. Of daadwerkelijk sprake is van bewijsnood is niet van belang. De inspecteur mag altijd naheffen over de laatste vier tijdvakken. Dat gegeven brengt ook mee dat voor de hoogte van de naheffingsaanslag niet van belang is dat belanghebbende zich in eerdere jaren wel steeds aan de voorwaarden van de schorsingsregeling heeft gehouden. De naheffingsaanslag is naar het oordeel van de rechtbank dus tot het juiste bedrag vastgesteld.
5.4.
Belanghebbende heeft – naar de rechtbank begrijpt – nog verzocht om de naheffingsaanslag te verminderen door de verschuldigde belasting te berekenen op basis van het bijzonder tarief van de motorrijtuigenbelasting voor kampeerauto’s (het kwarttarief). De rechtbank komt aan dit verzoek niet tegemoet. De toepassing van het kwarttarief vindt plaats op basis van een verzoek dat voor de aanvang van het tijdvak moet zijn ingediend bij de inspecteur. [6]
Boetebeschikking
6. Indien een belastingplichtige de verschuldigde belasting in geval van gebruik van de weg met een geschorst motorrijtuig niet (tijdig) heeft betaald, kan een verzuimboete worden opgelegd van in beginsel ten hoogste 100% van de betaalde belasting. [7] Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen. [8]
6.1.
De boete is in overeenstemming met de wet opgelegd. [9] Het beboetbare feit is begaan. Er is namelijk met het motorrijtuig gebruik gemaakt van de openbare weg tijdens een voor het motorrijtuig geldende schorsing.
6.2.
De rechtbank ziet in het betoog van belanghebbende (zie 5.1) geen aanleiding om de verzuimboete achterwege te laten. Daarvoor is vereist dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is – kortgezegd – sprake als belanghebbende geen enkel verwijt treft dat de verschuldigde belasting niet (tijdig) is betaald. [10] In dit geval kan niet worden gezegd dat belanghebbende geen enkel verwijt treft.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de boete, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, passend en geboden. De rechtbank ziet in het betoog van belanghebbende geen aanleiding om de boete verder te verminderen. De inspecteur heeft door de boete te verminderen tot 50% van de nageheven belasting naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de omstandigheden van het geval. De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van het geval geen aanknopingspunten dat de (absolute) hoogte van de boete van € 1.591 disproportioneel zou zijn, zoals belanghebbende nog heeft gesteld. Dat betekent dat de boete van € 1.591 in stand blijft.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat dat de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de boete, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 mei 2023 door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).
2.Artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB.
3.Artikel 35, tweede en vijfde lid, van de Wet MRB.
4.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.
5.Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973.
6.Artikel 5aa, vierde lid en vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994.
7.Artikel 37 van de Wet MRB, in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
8.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.
9.Artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c van de AWR.
10.Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.