ECLI:NL:RBZWB:2023:347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
404491_E19012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Holierhoek
  • A. Breeman
  • J. Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in bestuursrechtelijke procedure tegen waterschap Brabantse Delta

Op 19 januari 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoekers tegen de rechters die betrokken zijn bij hun bestuursrechtelijke procedure tegen het waterschap Brabantse Delta. Het wrakingsverzoek was ingediend op 19 december 2022 en betrof een beroep tegen een besluit van het waterschap van 2 maart 2022. Verzoekers voerden aan dat er een schijn van partijdigheid bestond en dat de rechters niet onpartijdig konden oordelen. De wrakingskamer heeft het verzoek deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en deels kennelijk ongegrond. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoekers niet voldoende feiten en omstandigheden hadden aangedragen die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechters opleverden. Bovendien werd vastgesteld dat het verzoek niet gericht kon zijn tegen alle rechters van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, maar alleen tegen de rechters die de zaak behandelden. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat dit het derde wrakingsverzoek was van verzoekers in deze hoofdzaak, wat als misbruik van het wrakingsinstrument werd beschouwd. De behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

5ECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/404491 HA RK 22-244
beslissing van 19 januari 2023 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,
verzoekers.

1.De procedure

Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
 de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hoofdzaak met zaaknummer BRE 22/2219 CHW,
 het op 19 december 2022 ontvangen wrakingsverzoek, gedateerd op 14 december 2022,
 het op 19 december 2022 ontvangen e-mailbericht van de gewraakte rechters waarin staat dat zij niet in de wraking berusten,
 het op 23 december 2022 ontvangen proces-verbaal van de zitting van
12 december 2022,
 het e-mailbericht van de griffier aan de gewraakte rechters van 2 januari 2023 waarin vragen aan de gewraakte rechters zijn gesteld omtrent een van de door verzoekers aangevoerde wrakingsgronden,
 het op 5 januari 2023 per e-mailbericht ontvangen antwoord van de gewraakte rechters op voornoemd e-mailbericht van de griffier.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mrs. Hertsig, Broeders en De Putter (hierna: de rechters), optredend als bestuursrechters in de bovengenoemde hoofdzaak. Ook verzoeken verzoekers de wraking van elke rechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en de rechters van alle andere rechtbanken met uitzondering van de rechtbank Limburg.
2.2.
De rechters berusten niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

3.1.
In de hoofdzaak gaat het om het beroep van verzoekers tegen het besluit van het algemeen bestuur van het waterschap Brabantse Delta van 2 maart 2022 tot vaststelling van het projectplan West Brabantse Waterlinie. De stichting Het Noordbrabants Landschap neemt als derde partij aan het geschil deel.
3.2.
Verzoekers hebben naast het beroep ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 30 juni 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3592, heeft mr. Hertsig in de hoedanigheid van voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang.
3.3.
Op 28 september 2022 heeft er een zitting plaatsgevonden in het beroep in de hoofdzaak. Tijdens deze zitting hebben verzoekers gevraagd om de behandeling van het beroep aan te houden. Vervolgens hebben verzoekers de rechters gewraakt.
3.4.
Op 13 oktober 2022 heeft de wrakingskamer op het wrakingsverzoek beslist en is geoordeeld dat het verzoek wordt afgewezen.
3.5.
Op 12 december 2022 heeft een zitting plaatsgevonden in het beroep in de hoofdzaak. Tijdens deze zitting heeft [verzoeker 1] een wrakingsverzoek gedaan. De rechters hebben dit verzoek naast zich neergelegd omdat zij van oordeel zijn dat dit wrakingsverzoek op dezelfde gronden is gedaan als de vorige keer.

4.De gronden van het verzoek

4.1.
Door verzoekers is, kort weergegeven, aangevoerd dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechters bestaat door het navolgende.
4.2.
Verzoekers verwijzen naar verschillende andere procedures waarin verschillende rechters van de rechtbank Zeeland-West-Brabant betrokken zijn geweest. Verzoekers zijn daardoor het vertrouwen kwijt in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Zij wraken “
de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant en alle andere rechters die daar werkzaam zijn”.In de bijlage van het wrakingsverzoek vermelden verzoekers:
“Daarbij komt dat wij niet alleen u wraken, maar alle rechters van arrondissementen van alle rechtbanken, behalve die van Limburg.”
Daarnaast menen verzoekers dat de Crisis- en herstelwet expres tegen hen wordt ingezet om hun belangen extra te schaden en hen tekort te doen.
Ten aanzien van de rechters voeren zij de volgende gronden aan:
  • de rechtbank heeft het beroep niet ook op naam van [verzoeker 2] gezet, terwijl zij wel mede-eiser is. Dit blijkt onder meer uit de brief van 2 november 2022;
  • [verzoeker 2] was ziek en kon daardoor niet aanwezig zijn bij de zitting, maar zij had wel moeten worden gehoord nu zij een zelfstandige procespartij is;
  • na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting heeft de griffier contact met verzoekers gehad omtrent aanvullende informatie over het [adres 1] . Niet is bekend of ook met verweerder in de hoofdzaak contact is geweest of met de derde partij. Dit is in strijd met de inzichtelijkheid en controleerbaarheid en mogelijk zijn verzoekers hierdoor in hun belangen geschaad;
  • het proces-verbaal van de zitting van 12 december 2022 zou een dag na de zitting worden toegestuurd, maar dat is niet gebeurd.

5.De beoordeling

Beoordelingskader
5.1.
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoekers aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoekers geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de ontvankelijkheid en de gronden
5.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kunnen uit de door verzoekers aangevoerde wrakingsgronden geen zwaarwegende aanwijzingen zoals bedoeld in 5.2 worden afgeleid. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
5.5.
Verzoeker wraakt in zijn brief elke rechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, inclusief de rechters van de wrakingskamer, en daarnaast de rechters van alle andere rechtbanken met uitzondering van de rechters van de rechtbank Limburg.
5.6.
Voor een dergelijk verzoek biedt de wet geen grondslag. Wrakingsverzoeken kunnen alleen gericht zijn tegen rechters die een bepaalde zaak behandelen. Bovendien kan een verzoek alleen gebaseerd zijn op concrete feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een beweerd gebrek aan onafhankelijkheid van alle rechters van een rechtbank levert derhalve geen grond voor wraking op. Dit geldt evenzeer voor het op voorhand wraken van ieder lid van de rechtbank of ieder lid van een rechterlijk college. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat het verzoek op dit punt kennelijk niet-ontvankelijk is.
5.7.
Voor zover de grondslag van het wrakingsverzoek is gebaseerd op onvrede van verzoekers over eerdere beslissingen van rechters van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het daarmee niet is gericht tegen de nu gewraakte rechters en het ook niet ziet op eerdere, door deze rechters genomen beslissingen, oordeelt de wrakingskamer dat het verzoek op dit punt eveneens kennelijk niet-ontvankelijk is.
5.8.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is de grond van verzoekers dat de Crisis- en herstelwet expres tegen hen wordt ingezet om hun belangen extra te schaden en hen tekort te doen, ongefundeerd. Immers bepaalt de wet zelf welke projecten of besluiten door de
Crisis- en herstelwet worden geraakt. Dat wordt niet door de rechtbank bepaald. Bovendien ziet ook deze grond niet op een (mogelijke) partijdigheid van de rechters en is het verzoek in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.
5.9.
Ook ten aanzien van de door verzoekers aangevoerde grond dat uit de brief van 2 november 2022 volgt dat het beroep niet ook op naam van [verzoeker 2] is gezet, terwijl zij wel mede-eiser is, is het verzoek naar het oordeel van de wrakingskamer kennelijk niet-ontvankelijk. Noch daargelaten dat uit het proces-verbaal van de zitting van 12 december 2022 blijkt, zowel uit de aanhef als uit de inhoud, dat [verzoeker 2] wel degelijk als partij is aangemerkt, oordeelt de wrakingskamer dat deze grond niet tijdig is aangevoerd, nu het is gebaseerd op de brief van 2 november 2022 en het wrakingsverzoek pas op 19 december 2022 is ontvangen.
5.10.
Wat de grondslag betreft dat [verzoeker 2] ziek was en daardoor niet aanwezig kon zijn op de zitting, maar wel had moeten worden gehoord, overweegt de wrakingskamer dat de beslissing op een aanhoudingsverzoek een procesbeslissing betreft.
5.11.
Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Wanneer een wrakingsverzoek is gericht tegen de motivering van een procesbeslissing geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door verzoekster onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Alleen als deze beslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is op geen enkele wijze onderbouwd en daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
5.12.
Naar aanleiding van de door verzoekers aangevoerde grond dat door de griffier na de zitting contact met hen is opgenomen, zijn hier door de wrakingskamer vragen over gesteld aan de rechters op 2 januari 2023, waarna zij op 4 januari 2023 hebben gereageerd. De wrakingskamer overweegt dat weliswaar vast is komen te staan dat door de griffier na de zitting van 16 juni 2022 in de voorlopige voorziening contact is gezocht met verzoekers en hen de vraag is gesteld wat het [adres 2] is, nu dit niet op te maken was uit het dossier en dit ook niet tijdens de zitting aan bod was gekomen, echter volgt uit de reactie van de rechters eveneens dat door de griffier slechts contact is opgenomen om een adres te verifiëren en niet om de zaak op een inhoudelijk punt te bespreken. Verzoekers hebben dat ook niet weersproken. Daarnaast is door de rechters toegelicht dat [verzoeker 1] zelf contact heeft opgenomen met de griffier na de zitting van 12 december 2022 om te vragen hoe de zitting na zijn vertrek uit de zaal was verlopen. De griffier heeft verzoeker daarop aangeboden het proces-verbaal uit te werken en de daaropvolgende week naar hem toe te sturen. De wrakingskamer is, gelet op de nadere toelichting van de rechters, van oordeel dat ook deze grond niet slaagt en verklaart het verzoek op dit punt kennelijk ongegrond.
5.13.
Tot slot voeren verzoekers aan dat is toegezegd dat het proces-verbaal van de zitting van 12 december 2022 daags na de zitting zou worden toegestuurd. Zij hebben dit ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek op 14 december 2022 (nog) niet ontvangen. De wrakingskamer overweegt dat door verzoekers niet is onderbouwd waarop deze toezegging is gebaseerd. Ook is niet uit het proces-verbaal op te maken dat deze toezegging is gedaan. Door de rechters is desgevraagd toegelicht dat [verzoeker 1] , zoals hiervoor is vermeld, zelf contact heeft opgenomen met de griffier, waarna de griffier heeft aangeboden het proces-verbaal van de zitting op te maken en toe te sturen. De rechters betwisten dat daarbij is beloofd dat dit daags na de zitting zou worden gedaan. Op 23 december 2022 is het proces-verbaal naar partijen en de wrakingskamer verzonden. Mede gelet op de nadere toelichting van de rechters is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek ook op dit punt kennelijk ongegrond is.
5.14.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard en voor het overige kennelijk ongegrond moet worden verklaard. Omdat sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid en kennelijke ongegrondheid laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub a en e van het wrakingsprotocol van deze rechtbank (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, ga naar: rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).
5.15.
Met toepassing van artikel 8:18, lid 4 van de Awb ziet de wrakingskamer aanleiding om te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechters in het kader van de behandeling van de hoofdzaak, voor zover dat op dezelfde gronden berust, niet meer in behandeling zal worden genomen. Immers is dit inmiddels het derde wrakingsverzoek door verzoekers in de hoofdzaak gedaan. Door zo te handelen maken verzoekers misbruik van het instrument van wraking.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart verzoekers kennelijk niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking voor zover:
 het verzoek is gericht tegen alle rechters – inclusief die van de wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en van alle andere rechtbanken met uitzondering van de rechtbank Limburg;
 het verzoek is gebaseerd op onvrede over eerdere beslissingen van rechters van de rechtbank Zeeland-West-Brabant;
 het verzoek ziet op de toepassing van de Crisis- en herstelwet in de hoofdzaak;
 het verzoek is gebaseerd op de ontvangen brief van de rechtbank van
2 november 2022;
6.2.
verklaart het verzoek tot wraking voor het overige kennelijk ongegrond;
6.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer BRE 22/2219 CHW zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek;
6.4.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van de rechters in het kader van de behandeling van de hoofdzaak, voor zover het op dezelfde gronden berust, niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven op 19 januari 2023 door mr. Holierhoek, mr. Breeman en mr. Kool en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. Omdat de voorzitter is verhinderd om te tekenen, is deze beslissing ondertekend door mr. Breeman. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.