ECLI:NL:RBZWB:2023:3185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
C/02/403504 / KG ZA 22-551 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag tot levering op onroerende goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Gietservice Beheer B.V. en UTB Industrial Real Estate B.V. Gietservice vorderde de opheffing van een op 19 september 2022 gelegd conservatoir beslag op een onroerende zaak, die zij in eigendom had. UTB had het beslag gelegd op basis van een vermeende koopovereenkomst. Gietservice stelde dat UTB geen recht had op het beslag, omdat de onroerende zaak niet aan UTB was verkocht, maar aan een andere partij, en dat de vertegenwoordiger van Gietservice, [naam 1], niet bevoegd was om de verkoop te sluiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat UTB de koper was en dat de overeenkomst niet rechtsgeldig was ontbonden. De rechter concludeerde dat Gietservice onvoldoende bewijs had geleverd voor haar vordering en wees deze af, waarbij Gietservice werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/403504 / KG ZA 22-551
Vonnis in kort geding van 23 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GIETSERVICE BEHEER B.V.,
gevestigd te Sas van Gent,
eiseres,
advocaat mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UTB INDUSTRIAL REAL ESTATE B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
gedaagde,
advocaat mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Gietservice en UTB worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 november 2022 met producties;
  • de brief van mr. Kemps van 8 december 2022 met producties 1 tot en met 11 van UTB;
  • de brief van mr. Lensen van 8 december 2022 met aanvullende producties 7 tot en met 14 van Gietservice;
  • de brief van mr. Lensen van 8 december 2022 met aanvullende productie 15 van Gietservice;
  • de mondelinge behandeling van 12 december 2022;
  • de pleitnota van Gietservice;
  • de pleitnota van UTB;
  • de brief van mr. Lensen van 9 januari 2023 waarin wordt verzocht om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gietservice is eigenaar van de fabrieksgebouwen met ondergrond en bijbehorende terreinen aan de Westkade 18 te Sas van Gent (hierna: de onroerende zaak). Mevrouw [bestuurder 1] (hierna: [bestuurder 1] ) is bestuurder van Gietservice.
2.2.
Sinds 1 september 1996 wordt de onroerende zaak van Gietservice gehuurd door Het Witte Huis Vastgoed B.V. (hierna: HWHV). De heer [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2] ) is bestuurder van HWHV. In de huurovereenkomst is met betrekking tot de onroerende zaak een voorkeursrecht van koop ten gunste van HWHV opgenomen. HWHV had de onroerende zaak onderverhuurd aan de Zeeuws Vlaamse Gieterij B.V. (hierna: ZVG). ZVG is op 2 november 2020 in staat van faillissement verklaard.
2.3.
Bij e-mail van 8 oktober 2021 heeft de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) aan de heer [bestuurder 3] (hierna: [bestuurder 3] ) eigenaar en bestuurder van UTB, onder meer het volgende bericht:
“(…) Van mevrouw [naam 2] , [bedrijf] , ontving ik het bericht dat u in contact wilt treden met de eigenaar van het perceel met daarop gelegen fabriekspand aan de Westkade 18 in Sas van Gent.
Sinds enige tijd ben ik gevolmachtigde van mevrouw [bestuurder 1] , directeur-eigenaar van Gietservice b.v., eigenaar van de grond en opstallen.
Indien u dit wenst, kunt u mij bereiken mobiel (…)”
2.4.
In de brief van 25 oktober 2021 gericht aan UTB Industry heeft [naam 1] onder meer bericht dat hij optreedt als gevolmachtigde van [bestuurder 1] , aandeelhouder van Gietservice, en dat hij mede op basis van het overleg met de andere aandeelhouder, de heer [aandeelhouder] , ter overname de aandelen van Gietservice aanbiedt.
2.5.
Bij e-mail van 27 oktober 2021 heeft [naam 1] aan [bestuurder 3] bericht:
“Hiermee bevestig ik dat wij zojuist zijn overeengekomen de overdracht van het perceel industrieterrein aan de Westkade 18 te Sas van Gent (…).
En dit voor een bedrag van € 500.000,= (…), zonder voorbehoud en verdere voorwaarden.
Wij zullen ernaar streven de overdracht op korte termijn te laten plaatsvinden, doch uiterlijk 1e kwartaal 2022.
Graag verneem ik welke notaris voor de overdracht zorgdraagt, zodat de noodzakelijke gegevens kunnen worden aangeleverd. (…)
2.6.
Bij e-mail van 3 november 2021 heeft [naam 1] aan de advocaat van UTB bericht dat hij aan [bestuurder 2] heeft bevestigd dat de onroerende zaak is verkocht aan UTB en dat [bestuurder 2] heeft aangegeven een voorkeursrecht van koop te hebben.
2.7.
De advocaat van Gietservice heeft bij e-mail van 15 juli 2022 aan de advocaat van UTB onder meer het volgende bericht:
“(…) De heer [naam 1] heeft namens de besloten vennootschap Gietservice Beheer B.V. met de heer [bestuurder 3] overeenstemming bereikt over koop en verkoop van de onroerende zaak staande en gelegen aan de Westkade 18 te Sas van Gent (…)
Onderdeel van de afspraken vormt de afname uiterlijk in het eerste kwartaal van 2022.
Dat is een fatale termijn in de zin van artikel 6:83 aanhef en onder a BW, na afloop waarvan van rechtswege verzuim is ingetreden.
Gelet daarop wordt hierbij de koopovereenkomst als vorenomschreven namens Gietservice Beheer B.V. buitengerechtelijk ontbonden op de voet van artikel 6:265 BW.
Het voorgaande neemt niet weg dat de heer [naam 1] in een voorkomend geval graag opnieuw het gesprek aangaat met de heer [bestuurder 3] over een eventuele verkoop, tegen alsdan nader af te stemmen voorwaarden. (…)”
2.8.
Bij verzoekschrift van 16 september 2022 heeft UTB verlof verzocht voor het leggen van conservatoir beslag tot levering op de onroerende zaak. De voorzieningenrechter heeft dit verlof op 19 september 2022 verleend.
2.9.
Op grond van het verleende verlof is namens UTB op 19 september 2022 beslag gelegd tot levering van de onroerende zaak.

3.Het geschil

3.1.
Gietservice vordert -samengevat- bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad de opheffing van het op 19 september 2022 gelegde beslag met veroordeling van UTB in de proceskosten te vermeerderen met de wetteljke rente als niet binnen twee weken na het wijzen van het vonnis aan de proceskostenveroordeling is voldaan.
3.2.
Gietservice legt aan haar vordering -samengevat- het volgende ten grondslag. UTB heeft beslag gelegd zonder recht of titel, want UTB is niet de koper van de onroerende zaak. [naam 1] heeft verkocht aan de heer [bestuurder 3] in persoon, dan wel aan UTB Industry, en dus niet aan UTB. Subsidiair stelt Gietservice dat [naam 1] niet bevoegd was om Gietservice te vertegenwoordigen en dat [naam 1] ook niet vertegenwoordigend heeft opgetreden, zodat Gietservice niet gebonden is aan de door [naam 1] gesloten koopovereenkomst. Meer subsidiair voert Gietservice aan dat de overeenkomst bij e-mail van 15 juli 2022 op een rechtsgeldige wijze buitengerechtelijk is ontbonden. Gietservice stelt verder dat UTB onrechtmatig heeft gehandeld jegens HWHV door inbreuk te maken op diens voorkeursrecht tot koop. Tot slot voert Gietservice aan dat UTB artikel 21 Rv heeft geschonden door in haar beslagrekest onvermeld te laten dat op 12 september 2022 opnieuw is gesproken over de overname van aandelen door UTB in Gietservice en dat die schending ook dient te leiden tot opheffing van het gelegde beslag.
3.3.
UTB heeft ter zitting verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Het is in beginsel aan de degene die de opheffing vordert om aannemelijk te maken dat één van bovenstaande imperatieve gronden zich voordoet, maar de voorzieningenrechter heeft te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd, welke beoordeling niet los kan geschieden van een afweging van de wederzijdse belangen.
4.2.
Kern van het onderhavige geschil betreft de vraag of UTB op goede gronden conservatoir beslag tot levering van de onroerende zaak heeft laten leggen. UTB heeft aan haar verzoek tot het verlenen van verlof ten grondslag gelegd dat zij van Gietservice de onroerende zaak heeft gekocht op grond waarvan Gietservice gehouden is de onroerende zaak aan UTB te leveren en dat de ontbindingsverklaring van Gietservice doel mist. UTB voert aan dat zij niet in is verzuim geraakt. Partijen zijn geen fatale datum voor levering overeengekomen en UTB is nimmer in gebreke gesteld. Gelet op hetgeen Gietservice in deze procedure heeft aangevoerd, zal allereerst moeten worden beoordeeld of sprake is van een overeenkomst tussen Gietservice en UTB. Als dat het geval is, zal moeten worden beoordeeld of Gietservice die overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden.
4.3.
Gietservice heeft allereerst betoogd dat niet UTB de koper is van de onroerende zaak, maar [bestuurder 3] , dan wel UTB Industry. Dit betoog wordt verworpen.
Uit het feit dat [naam 1] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst contact had met [bestuurder 3] , via het e-mailadres eindigend op [e-mailadres] , kon hij reeds afleiden dat [bestuurder 3] handelde namens een bedrijf met de naam UTB. Bovendien is namens Gietservice ter zitting verklaard dat [bestuurder 3] tijdens het eerste gesprek met [naam 1] een visitekaartje heeft overhandigd met daarop zijn naam en de bedrijfsnaam UTB Industry. Dat [bestuurder 3] de onroerende zaak op persoonlijke titel heeft gekocht, is gelet hierop voorshands niet aannemelijk.
Uit het feit dat op voornoemd visitekaartje de bedrijfsnaam UTB Industry is vermeld en dat, zoals Gietservice verder aanvoert, de brief van 25 oktober 2021, met het aanbod tot overname van de aandelen, gericht is aan UTB Industry, volgt echter niet zonder meer dat UTB Industry ook de uiteindelijke koper is. Na de koop is de correspondentie namelijk niet meer gericht aan UTB Industry. In de e-mailberichten van 3 november 2021 van [naam 1] wordt ook alleen aangegeven dat de onroerende zaak is verkocht aan UTB, dan wel aan de heer [bestuurder 3] van UTB, in beide gevallen zonder nadere toevoeging. Vast staat dat [bestuurder 3] betrokken was bij meerdere bedrijven met daarin de naam UTB. In een dergelijke situatie is het niet ongebruikelijk dat tijdens de onderhandelingen over de inhoud van de koopovereenkomst of zelfs nog nadien kenbaar wordt gemaakt welke rechtspersoon de uiteindelijke koper zal zijn. UTB stelt dat tussen [naam 1] en [bestuurder 3] herhaaldelijk is besproken dat UTB de koper zou zijn. [bestuurder 3] heeft dit ter zitting bevestigd. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat UTB de koper is van de onroerende zaak.
4.4.
Gietservice heeft verder aangevoerd dat [naam 1] niet namens haar vertegenwoordigend optrad en [naam 1] ook niet bevoegd was om haar te vertegenwoordigen. Dat [naam 1] , zonder toereikende volmacht, niet bevoegd was om Gietservice te vertegenwoordigen, is niet in geschil. De vraag is daarom in de eerste plaats of sprake was van een toereikende volmacht. Aannemelijk is dat dit het geval was. Niet in geschil is immers dat [naam 1] , toen de koopovereenkomst werd gesloten, gevolmachtigde was van [bestuurder 1] . Dat [naam 1] wel als gevolmachtigde namens [bestuurder 1] als aandeelhoudster kon optreden, maar niet als gevolmachtigde van [bestuurder 1] als bestuurder van Gietservice, zoals Gietservice stelt, valt voorshands niet in te zien. [naam 1] heeft in zijn e-mail van 8 oktober 2021 aan [bestuurder 3] ook aangegeven gevolmachtigde te zijn van [bestuurder 1] , directeur-eigenaar van Gietservice. Verder is niet in geschil dat [naam 1] namens de aandeelhouders, [bestuurder 1] en de heer [aandeelhouder] , een voorstel tot overname van de aandelen van Gietservice aan UTB heeft gedaan en dat hij bevoegd was tot vertegenwoordiging van de aandeelhouders tot verkoop van de aandelen van Gietservice. Tussen partijen staat vast dat het actief van Gietservice uitsluitend bestond uit de onroerende zaak en dat [naam 1] was verzocht te komen tot een afwikkeling van de vennootschap. Dat de verkoop van het enige vermogensbestanddeel van de vennootschap daar onder viel, is dan ook niet onlogisch.
4.5.
Of sprake was van een toereikende volmacht, kan echter bij de beoordeling in het midden blijven. Het is weliswaar juist dat, als een rechtshandeling, zoals hier, in naam van een ander is verricht, terwijl daarvoor geen toereikende volmacht bestond, degene uit wiens naam is gehandeld in beginsel niet aan die rechtshandeling is gebonden. Dit is echter anders als de wederpartij op grond van een verklaring of gedraging van degene in wiens naam is gehandeld, heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend. Voor toerekening van schijn van volmacht verlening aan degene uit wiens naam is gehandeld kan ook plaats zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmacht verlening aan de in werkelijkheid onbevoegde tussenpersoon op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van degene uit wiens naam is gehandeld komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (vgl. HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 en herstelarrest HR 17 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:277).
4.6.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat in elk geval sprake is geweest van schijn van volmacht verlening, die aan Gietservice kan worden toegerekend. In het licht van voorgaande bezien was er voor UTB ook geen aanleiding om onderzoek te doen of [naam 1] ook bevoegd was tot verkoop van de onroerende zaak zelf voor en namens Gietservice. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat Gietservice, dan wel [bestuurder 1] , nadat [naam 1] op 27 oktober 2021 aan UTB de verkoop van de onroerende zaak heeft bevestigd, kenbaar heeft gemaakt dat [naam 1] hiertoe niet bevoegd was, terwijl niet in geschil is dat zij van de verkoop op de hoogte waren. Ook in de e-mail van 15 juli 2022 waarin mr. Lensen schrijft dat de overeenkomst buitengerechtelijk wordt ontbonden, wordt niet gerept over het onbevoegd vertegenwoordigen van Gietservice, terwijl niet ter discussie staat dat mr. Lensen ook handelde namens Gietservice. Integendeel: mr. Lensen bevestigt in die e-mail juist dat [naam 1] namens de besloten vennootschap Gietservice Beheer B.V. overeenstemming heeft bereikt over de verkoop en dat die koopovereenkomst namens Gietservice Beheer B.V. wordt ontbonden. Pas voor het eerst in onderhavige procedure heeft Gietservice zich op het standpunt gesteld dat zij onbevoegd is vertegenwoordigd. Het uitblijven van een reactie van Gietservice, dan wel het stilzitten ná de koopovereenkomst, alsmede de bevestiging door mr. Lensen dat de koopovereenkomst namens Gietservice is gesloten, zijn omstandigheden die voor rekening en risico van Gietservice komen. Uit die feiten en omstandigheden kon UTB naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 1] afleiden. De conclusie is dan ook dat voorshands aannemelijk is dat UTB er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [naam 1] bevoegd was tot verkoop van de onroerende zaak namens Gietservice.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat er een overeenkomst tussen Gietservice en UTB is gesloten met betrekking tot de koop van de onroerende zaak. Dit betekent dat thans beoordeeld moet worden of die overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden.
4.8.
Gietservice heeft aangevoerd dat de overeenkomst op 15 juli 2022 rechtsgeldig is ontbonden omdat UTB de onroerende zaak uiterlijk in het eerste kwartaal van 2022 diende af te nemen. Dit is volgens Gietservice een fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 aanhef onder a BW, zodat van rechtswege verzuim is ingetreden en de overeenkomst buitengerechtelijk kon worden ontbonden. Dit standpunt wordt verworpen. Uit de tekst van de e-mail van 27 oktober 2021 blijkt niet dat partijen een fatale termijn voor levering zijn overeengekomen, maar slechts dat zij streefden naar een overdracht op korte termijn. De toevoeging:
“doch uiterlijk 1ste kwartaal 2022”, maakt dit niet anders. Gietservice heeft, anders dan de verwijzing naar deze tekst, geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit zou moeten worden afgeleid dat die tekst moet worden opgevat als een fatale termijn, dan wel dat partijen dit zo hebben bedoeld. Ook uit de overgelegde (e-mail)correspondentie valt dit niet af te leiden. Gesteld noch gebleken is dat Gietservice UTB in gebreke heeft gesteld. Dit betekent dat UTB niet in verzuim is geraakt, hetgeen een vereiste is om de overeenkomst te kunnen ontbinden. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden.
4.9.
Het standpunt van Gietservice dat UTB onrechtmatig heeft gehandeld jegens HWHV is voor de beoordeling in deze procedure niet relevant. Een eventueel onrechtmatig handelen jegens HWHV doet niet af aan de gestelde en voorshands aannemelijk geachte koopovereenkomst tussen Gietservice en UTB.
4.10.
Dat er sprake is van schending van artikel 21 Rv zoals Gietservice heeft gesteld, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. Gietservice voert aan dat in het beslagrekest ten onrechte niet is vermeld dat op 12 september 2022 opnieuw is gesproken over verwerving van de aandelen. Voor de beoordeling van de vraag of UTB summierlijk de deugdelijkheid van haar vordering tot levering van de onroerende zaak aannemelijk had gemaakt, was deze omstandigheid niet relevant. UTB hoefde dit dan ook niet in haar verzoekschrift te vermelden.
4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft Gietservice onvoldoende aannemelijk gemaakt dat UTB niet op goede gronden gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank toestemming te vragen voor het leggen van conservatoir beslag tot levering op de onroerende zaak en aan de hand van het vervolgens verkregen verlof beslag te doen leggen. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. UTB heeft een groot belang bij het handhaven van het beslag vanwege het mogelijk in de bodemprocedure vast te stellen leveringsrecht. Gietservice heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit moet worden afgeleid dat haar belang om voordien te kunnen leveren aan een andere koper daartegen opweegt. De vordering van Gietservice wordt dan ook afgewezen.
4.12.
Gietservice zal als de in het ongelijke gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van UTB tot op heden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat, conform de Aanbeveling tarieven kort
gedingen kantonzaken en handelszaken per 1 februari 2021
€ 1.016,00
totaal € 1.692,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van Gietservice af;
5.2.
veroordeelt Gietservice, in de proceskosten, aan de zijde van UTB tot op heden begroot op € 1.692,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2023.