ECLI:NL:RBZWB:2023:2992

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1725 VV en AWB- 23_1727
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning bedrijfsvoorraad van een demontagebedrijf door de RDW

Op 2 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een demontagebedrijf en de RDW. Het demontagebedrijf had beroep ingesteld tegen een besluit van de RDW van 24 februari 2023, waarbij de erkenning van de bedrijfsvoorraad voor de duur van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, was ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld na een verzoek om voorlopige voorziening, dat werd ingediend omdat de intrekking van de erkenning zou leiden tot een stillegging van de bedrijfsvoering van het demontagebedrijf. Tijdens de zitting op 18 april 2023 heeft het demontagebedrijf betoogd dat er geen sprake was van overtredingen van de wettelijke voorschriften, en dat de sanctie niet evenredig was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de RDW niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het demontagebedrijf fouten heeft gemaakt bij de registratie van de voertuigen in de bedrijfsvoorraad. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bestreden besluit onjuist was gemotiveerd en heeft het beroep gegrond verklaard. De RDW is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, en de intrekking van de erkenning is geschorst tot dat moment. De voorzieningenrechter heeft de RDW ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan het demontagebedrijf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/1725 VV en 23/1727 WET
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekers], uit [vestigingsplaats verzoekers], verzoekster

(gemachtigden: mr. R. Visser en ing. [naam ingenieur]),
en

de directie van de RDW, verweerder,

(gemachtigde: mr. D. Schokker).

Inleiding

1.1
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 februari 2023 van de RDW (bestreden besluit) inzake de intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad voor de duur van twee weken, waarvan een week voorwaardelijk. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 april 2023. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar directeur drs. [naam directeur] en haar gemachtigden. De RDW heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten
2.1
Verzoekster exploiteert volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel een bedrijf in handel en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s en een groothandel in autosloopmateriaal.
2.2
Op 2 december 2020 heeft een toezichthouder van de RDW het bedrijf van verzoekster bezocht en zijn constateringen vastgelegd in een rapportage. Gebleken is dat verzoekster het voertuig met kenteken [kenteken] op 20 mei 2020 heeft gekocht en dat het voertuig niet terstond is aangemeld als bedrijfsvoorraad. Hierdoor is de vorige eigenaar/houder ten onrechte aansprakelijk gebleven voor alle voertuigverplichtingen. Verzoekster heeft hiermee volgens de RDW artikel 27, derde en vijfde lid van het Kentekenreglement overtreden. Deze overtreding wordt aangemerkt als een categorie II overtreding zoals genoemd in de Toezichtbeleidsbrief Erkenning RDW (hierna: Toezichtbeleidsbrief). Verzoekster heeft op 8 december 2020 in verband met deze overtreding een waarschuwing gekregen. De waarschuwing blijft 24 maanden gehandhaafd. Daarbij heeft de RDW aan verzoekster medegedeeld dat de erkenning bedrijfsvoorraad voor bepaalde of onbepaalde tijd kan worden ingetrokken of geschorst, indien gedurende deze periode wederom een overtreding van de voorschriften wordt geconstateerd.
2.3
Op 12 mei 2022 heeft de (voormalig) kentekenhouder van kenteken [kenteken] contact opgenomen met de RDW omdat hij brieven ontving inzake de voertuigverplichtingen, terwijl het voertuig reeds sinds 5 april 2022 zou zijn gevrijwaard. Het voertuig bleek echter niet gevrijwaard. Omdat de vrijwaring door verzoekster is afgegeven, heeft de RDW het bedrijf van verzoekster op 2 juni 2022 gecontroleerd. Er is door de toezichthouder van de RDW een overtreding vastgesteld terzake van het voertuig met het kenteken [kenteken]. Dit betreft een tweede overtreding van de categorie II binnen 24 maanden.
2.4
Op 8 juni 2022 heeft de RDW een conceptbeschikking aan verzoekster gezonden in verband met het voornemen om een sanctiebesluit te nemen. Op 20 juni 2022 heeft verzoekster haar zienswijze naar voren gebracht.
2.5
Met het besluit van 29 juni 2022 (primair besluit) heeft de RDW besloten om de erkenning van de bedrijfsvoorraad van verzoekster voor de duur van vier weken in te trekken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Op 6 september 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
2.6
Met het bestreden besluit van 24 februari 2023 heeft de RDW het bezwaar van verzoekster gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctieduur aangepast naar twee weken, waarvan één week voorwaardelijk. Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Standpunt verzoekster
3. Verzoekster heeft, samengevat, tegen het bestreden besluit aangevoerd dat geen sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift. Bij de afmelding voor demontage van de voertuigen met het kenteken [kenteken] en [kenteken] heeft verzoekster de verplichte gegevens ingediend. Dat volgt uit de uitgeschreven vrijwaringsbewijzen. De RDW verwijt dat verzoekster geen controle heeft uitgeoefend op de registratie van de bedrijfsvoorraad, maar dat staat niet in artikel 27 van het Kentekenreglement. Het ligt voor de hand dat de digitale verwerking in het kentekenregister van de vrijwaringshandeling van verzoekster niet heeft plaatsgevonden. Dit dient echter niet voor rekening verzoekster te komen. Storingen in computerprogramma’s vinden nu eenmaal plaats, zeker indien met grote aantallen voertuigen wordt gewerkt.
Verzoekster betwist de evenredigheid van de sanctie. De RDW heeft verzuimd te beoordelen of het besluit geschikt is om het doel te bereiken, of de maatregel noodzakelijk is en er geen minder vergaande maatregelen kunnen worden toegepast en of de maatregel evenwichtig is. Verzoekster stelt dat zij jaarlijks 30.000 tot 35.000 auto’s vrijwaart en opneemt in de bedrijfsvoorraad. De kans op een fout is zo groter dan bij klein bedrijf. Het Toezichtbeleid maakt hierin echter geen onderscheid. De RDW had hier op in moeten gaan, temeer het bedrijf volledig stil zou komen te staan indien er geen erkenning bedrijfsvoorraad is. Een demontagebedrijf voor slopen van auto’s is aangewezen op de erkenning bedrijfsvoorraad.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Spoedeisend belang
4.1
Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
4.2
Een financieel belang vormt op zichzelf onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Eventuele schade kan immers worden verhaald, indien achteraf blijkt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dit kan anders zijn, indien aannemelijk is dat verzoekster in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. [1]
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad feitelijk leidt tot (nagenoeg) stillegging van het bedrijf van verzoekster. Verzoekster heeft toegelicht dat auto’s voor de sloop in de regel binnen 24 uur zijn verwerkt en dat er dus geen werkvoorraad is. Verzoekster stelt dat ruim 90% van haar bedrijfsvoering is ingericht op sloopwerkzaamheden en dat de schade van de intrekking van de erkenning van de bedrijfsvoorraad voor de duur van een week zal oplopen tot € 350.000,-. Hoewel een nadere onderbouwing van de financiële situatie ontbreekt, zal de voorzieningenrechter verzoekster het voordeel van de twijfel geven en uitgaan van voldoende spoedeisend belang. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking, zoals ter zitting door de gemachtigden van verzoekster is toegelicht, dat stillegging van het bedrijf van verzoekster ook gevolgen heeft voor toeleveranciers, afnemers en andere betrokkenen. Verzoekster bedient naar eigen zeggen ongeveer 20% van de Nederlandse markt voor sloop van auto’s, waarbij zij ook diverse instanties bedient. Verzoekster zal haar contractuele verplichtingen jegens haar klanten niet kunnen nakomen, waarbij niet valt uit te sluiten dat verzoekster klanten zal verliezen of in haar goede naam zal worden aangetast.
Beoordeling van het geschil
5.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
5.2
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze uitspraak.
Intrekking erkenning bedrijfsvoorraad
6. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [2] kan het besluit tot tijdelijke intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad niet als overwegend reparatoir worden aangemerkt, maar is dit mede gericht op het bewerkstelligen van normconform gedrag door leedtoevoeging. Daarom geldt dat voor het bestaan van de bevoegdheid om de bedoelde sanctie op te leggen, buiten redelijke twijfel moet vast staan dat de overtreding, die daaraan ten grondslag wordt gelegd, is begaan. Het is aan het bestuursorgaan om de overtreding aannemelijk te maken.
De RDW heeft aan het bestreden besluit twee overtredingen ten grondslag gelegd; ten aanzien van kenteken [kenteken] en ten aanzien van kenteken [kenteken].
Is sprake van een overtreding ten aanzien van het voertuig met kenteken [kenteken]?
7.1
Uit de rapportage naar aanleiding van de bedrijfscontrole van 2 december 2020 volgt dat verzoekster op 20 mei 2020 een voertuig met het kenteken [kenteken] heeft aangekocht. Verzoekster heeft voor dit voertuig een vrijwaringsbewijs afgegeven. Uit het register van de RDW is gebleken dat het voertuig pas op 28 september 2020 is aangemeld in de bedrijfsvoorraad. Het voertuig met kenteken [kenteken] is daarmee niet terstond na overdracht opgenomen in de bedrijfsvoorraad van verzoekster. De vraag is of dit is veroorzaakt door een overtreding van het Kentekenreglement door verzoekster.
7.2
Verzoekster stelt dat zij het verzoek om opname in de bedrijfsvoorraad wel heeft gedaan, maar dat er kennelijk iets mis is gegaan in de koppeling tussen de systemen, waardoor digitale verwerking van de vrijwaringshandeling in het kentekenregister van de RDW niet heeft plaatsgevonden. Verzoekster stelt geen foutmelding te hebben ontvangen. Nadat in september was geconstateerd dat er iets niet goed is gegaan, heeft verzoekster het voertuig alsnog afgemeld voor demontage (ORAD [3] ).
7.3
De RDW heeft ter zitting toegelicht dat verzoekster mogelijk wel een juiste combinatie van gegevens heeft gebruikt, waardoor er geen foutmelding is ontvangen, maar dat deze gegevens dan niet bij het betreffende voertuig behoren, waarvoor een vrijwaring is afgegeven. Namens de RDW is aangegeven dat echter niet meer in het systeem achterhaald kan worden welke gegevens verzoekster heeft ingevoerd.
7.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet zonder meer worden vastgesteld dat verzoekster een fout heeft gemaakt ten aanzien van het voertuig met kenteken [kenteken]. Bij de rapportage van de toezichthouder zijn screenshots uit het systeem van verzoekster gevoegd. Uit het screenshot “status historie” volgt dat het voertuig op 20 mei 2020 om 13.27 uur is afgemeld voor demontage (ORAD-melding) en op 21 mei 2020 om 02.54 handmatig ORAD is gemeld. Op 28 september 2020 is het voertuig wederom ORAD gemeld. Mede omdat het intrekken van de erkenning van de bedrijfsvoorraad als punitieve sanctie wordt aangemerkt, dient buiten twijfel te staan dat verzoekster de overtreding heeft begaan. De RDW heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat verzoekster fouten heeft gemaakt bij de ORAD-melding op 20 mei 2020 of dat verzoekster anderszins fouten heeft gemaakt ten aanzien van het voertuig met het kenteken [kenteken]. De door de RDW gestelde overtreding ten aanzien van het voertuig met kenteken [kenteken] kan dan ook niet (als eerste overtreding) ten grondslag worden gelegd aan de intrekking van de erkenning van de bedrijfsvoorraad.
Is sprake van een overtreding ten aanzien van het voertuig met kenteken [kenteken]?
8.1
Uit de rapportage naar aanleiding van de bedrijfscontrole van 2 juni 2022 volgt dat het voertuig met het kenteken [kenteken] op 5 april 2022 door verzoekster is aangekocht en om 10:50 uur gevrijwaard met transactiecode HF/KN, terwijl het voertuig tot 2 juni 2022 in het register van de RDW op naam heeft gestaan van de vorige eigenaar/houder. Het voertuig met kenteken [kenteken] is daarmee niet terstond na overdracht opgenomen in de bedrijfsvoorraad van verzoekster.
8.2
Volgens de RDW heeft verzoekster de verkeerde gegevens gehanteerd bij de ORAD-melding van de Opel Corsa in april. De RDW wijst erop dat, als de combinatie van documentnummer en tenaamstellingscode niet bij elkaar horen, er een foutmelding vanuit de RDW wordt gegeven. Verzoekster heeft op 5 april 2022 een combinatie van een documentnummer en de tenaamstellingscode gebruikt behorend het voertuig met kenteken [kenteken]. Dit heeft ertoe geleid dat het voertuig met het kenteken [kenteken] is gevrijwaard, maar verzoekster heeft met de betreffende transactiecode een vrijwaringsbewijs afgegeven voor het voertuig met kenteken [kenteken]. Dit vrijwaringsbewijs had niet afgegeven mogen worden. De RDW heeft ter onderbouwing van dit standpunt ter zitting een uitdraai uit het computersysteem overgelegd. Volgens de RDW heeft verzoekster het voertuig met kenteken [kenteken] niet terstond aangemeld als bedrijfsvoorraad en staan op het door verzoekster afgegeven vrijwaringsbewijs onjuiste gegevens vermeld. Dit levert overtreding op van artikel 27, derde en vijfde lid, van het Kentekenreglement.
8.3
Verzoekster stelt dat zij het verzoek om opname van het voertuig [kenteken] in de bedrijfsvoorraad wel heeft gedaan. Verzoekster erkent dat zij op 5 april 2022 het documentnummer en de tenaamstellingscode behorend het voertuig met kenteken [kenteken], heeft ingevoerd, aangezien zij stelt dit voertuig op dezelfde dag te hebben opgehaald en aangemeld. Bij de [auto] is de registratie wel goed gegaan, maar bij de [auto] niet. Verzoekster stelt dat dit niet komt door een foute invoer van gegevens van haar zijde. Volgens verzoekster moet iets mis zijn gegaan in de koppeling tussen de systemen. In de veronderstelling dat de juiste gegevens zijn doorgekomen, heeft verzoekster het vrijwaringsbewijs afgegeven.
8.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de ter zitting overgelegde uitdraai van het computersysteem volgt dat door verzoeksters bedrijf op 5 april 2022 om 10.50 uur transactiecode HF/KN is gegenereerd, waarbij gebruik is gemaakt van documentnummer ‘0522020575’. Dit documentnummer behoort volgens de screenshots bij de rapportage bedrijfscontrole bij het voertuig met het kenteken [kenteken]. De gegenereerde transactiecode HF/KN is echter gebruikt op het vrijwaringsbewijs van het voertuig met kenteken [kenteken]. De RDW heeft hiermee naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk gemaakt dat verzoekster een fout heeft gemaakt bij het afmelden van het voertuig met kenteken [kenteken], waardoor er ten onrechte een vrijwaringsbewijs voor dit voertuig met transactiecode HF/KN is afgegeven. De RDW heeft op goede gronden aangenomen dat er sprake is van een overtreding van artikel 27 van het Kentekenreglement.
Conclusie
9. De RDW heeft aan het bestreden besluit en de opgelegde sanctie de overtredingen ten aanzien van de voertuigen met de kentekens [kenteken] en [kenteken] ten grondslag gelegd en gesteld dat er sprake is van twee overtredingen binnen een periode van 24 maanden. Nu, zoals hiervoor is overwogen, ten aanzien van het voertuig met het kenteken [kenteken] geen overtreding kan worden vastgesteld, is dit ten onrechte ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Dat betekent dat het bestreden besluit onjuist is gemotiveerd en geen stand kan houden. Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De RDW zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. Omdat het beroep gegrond is en de RDW wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen, bestaat er aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
Griffierecht en proceskosten
11.1
Nu het beroep gegrond wordt verklaard en een voorlopige voorziening wordt getroffen, dient de RDW aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening te vergoeden.
11.2
De voorzieningenrechter veroordeelt de RDW in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,‑ en wegingsfactor 1).
11.3
Verzoekster heeft verzocht om de vergoeding van de reiskosten van gemachtigde [naam ingenieur]. Nu deze persoon is aangemerkt als professionele rechtsbijstandverlener worden de reiskosten geacht deel uit te maken van de forfaitaire vergoeding voor het bijwonen van de zitting. Voor een aparte veroordeling in de vergoeding van de gemaakte reiskosten bestaat geen aanleiding. De verletkosten van de heer [naam directeur] hebben volgens verzoekster in totaal € 200,- (4 werkuren a € 50,-) bedragen, hetgeen de voorzieningenrechter niet onredelijk voorkomt.
11.4
De voorzieningenrechter zal de RDW veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.711,- in totaal.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt de RDW op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
 schorst het primair besluit van 29 juni 2022 tot zes weken na bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar;
 draagt de RDW op het betaalde griffierecht van in totaal (2 x € 365) € 730,- aan verzoekster te vergoeden;
 veroordeelt de RDW in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.711,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 2 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage – wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 62
1. De Dienst Wegverkeer kan aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.
(…)
4. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld die aan een erkenning worden verbonden en kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld.
Artikel 64, eerste lid,
Met het toezicht op de naleving van de uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen zijn belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren. (…) Het toezicht omvat in ieder geval het periodiek controleren van de bedrijfsvoorraad van degene aan wie de erkenning is verleend en van de ter zake van die bedrijfsvoorraad door deze gevoerde administratie.
Artikel 65, tweede lid,
De Dienst Wegverkeer kan een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend:
c. handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.

Kentekenreglement

Artikel 27 (wijziging van de tenaamstelling: overdracht ten behoeve van een bedrijfsvoorraad)
1. In geval van overdracht ten behoeve van een bedrijfsvoorraad, van een voertuig dat is ingeschreven en te naam gesteld, zijn in afwijking van artikel 26, het tweede tot en met achtste lid van toepassing.
2. Degene op wiens naam een voertuig in het kentekenregister is ingeschreven of degene die na diens overlijden eigenaar of houder van het voertuig is geworden, is verplicht aan het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad terstond de kentekencard ter hand te stellen en de tenaamstellingscode mee te delen.
3. Het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad verzoekt terstond nadat het de kentekencard heeft ontvangen en de tenaamstellingscode is meegedeeld bij de Dienst Wegverkeer om opname in bedrijfsvoorraad onder vermelding van de gegevens op het kentekenbewijs en de tenaamstellingscode.
4. De Dienst Wegverkeer geeft aan degene die aan de verplichtingen van het derde lid heeft voldaan een tenaamstellingsverslag en, op verzoek, een kentekencard af en verstrekt een nieuwe tenaamstellingscode.
5. Het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad is verplicht:
a. een vrijwaringsbewijs met de middels datacommunicatie ter beschikking gestelde gegevens die verband houden met de opname in bedrijfsvoorraad aan te maken, en
b. aan degene die is opgehouden de eigenaar of houder van het voertuig te zijn het vrijwaringsbewijs alsmede de oude kentekencard terstond ter hand te stellen.
6. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat tot het moment van uitreiking van de kentekencard aan het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad de kentekencard voor de overdracht van een voertuig op bij ministeriële regeling te bepalen wijze en onder bij die regeling te bepalen voorwaarden kan worden vervangen door een tijdelijk document.
7. De Dienst Wegverkeer houdt de beslissing op het verzoek, bedoeld in het derde lid, aan indien daartoe naar het oordeel van deze dienst aanleiding bestaat. In dat geval wendt de aanvrager zich tot de Dienst Wegverkeer.
8. Het tweede lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien de kentekencard verloren is geraakt of teniet is gegaan en het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad bij het in het derde lid bedoelde verzoek tevens meldt dat het voertuig voorgoed buiten gebruik wordt gesteld, mits degene die in het kentekenregister als tenaamgestelde is geregistreerd of degene die na diens overlijden eigenaar of houder van het voertuig is geworden:
a. verklaart dat de kentekencard verloren is geraakt of teniet is gegaan, en
b. bij het erkende bedrijf bedrijfsvoorraad de bij ministeriële regeling aangewezen documenten overlegt.

Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW

Paragraaf 4.5.2, versie 1 januari 2021, van de Bijlage Bedrijfsvoorraad en Handelaarskentekenbewijzen van het Algemeen Deel Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW (Toezichtbeleidsbrief) bevat voorbeelden van categorie II overtredingen. Volgens paragraaf 4.5.2 wordt als categorie II-overtreding aangemerkt:
“een voertuig ten onrechte niet aanmelden in de bedrijfsvoorraad terwijl het eigendom is verkregen en de kentekencard met de tenaamstellingscode of het kentekenbewijs deel IB met het overschrijvingsbewijs (deel II) aan u is overhandigd. De vorige eigenaar/houder zijnde een natuurlijk of rechtspersoon is ten onrechte aansprakelijk gebleven voor alle voertuigverplichtingen;”
Volgens het van het Algemeen Deel uitmakende stroomschema sancties overtreding erkenning/bevoegdheid wordt bij een tweede overtreding binnen 24 maanden bij een categorie II overtreding de erkenning bedrijfsvoorraad voor vier weken, waarvan twee voorwaardelijk, ingetrokken.

Voetnoten

1.Zie onder andere: ABRvS 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2885, r.o. 3.
2.Uitspraken van de ABRvS van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2937 en ECLI:NL:RVS:2015:2936 en 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:618.
3.Online Registratie Auto Demontage