ECLI:NL:RBZWB:2023:2984

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7961
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen watersysteemheffing door de rechtbank

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de aanslagen watersysteemheffing voor de jaren 2020 en 2021. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak en percelen, had bezwaar gemaakt tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van waterschap Scheldestromen. De heffingsambtenaar had de bezwaren ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte had beslist op de bezwaren tegen de aanslagen watersysteemheffing gebouwd en ongebouwd. De rechtbank stelde vast dat de waarde van de onroerende zaak nog niet onherroepelijk was vastgesteld, waardoor de beslistermijn op de bezwaren tegen de aanslagen nog niet was aangevangen. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de uitspraken op bezwaar voor de aanslagen watersysteemheffing gebouwd en ongebouwd. De heffingsambtenaar moet opnieuw uitspraak doen op deze bezwaren nadat de waarde van de onroerende zaak onherroepelijk is vastgesteld. Voor de aanslagen watersysteemheffing ingezetenen oordeelde de rechtbank dat deze terecht waren opgelegd, en verklaarde de beroepen in dat opzicht ongegrond. De rechtbank gelastte de heffingsambtenaar om de door belanghebbende betaalde griffierechten van € 97 te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/7961, 20/7962 en 21/4593

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2023 in de zaken tussen

[belanghebbende] uit [plaats], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van waterschap Scheldestromen (SaBeWa Zeeland), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 8 juli 2020, verzonden op 9 juli 2020, en 30 september 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor de jaren 2020 en 2021 aanslagen watersysteemheffing gebouwd en ingezetenen opgelegd voor [adres] te [plaats] en aanslagen watersysteemheffing ongebouwd voor de percelen [aanslag] en [aanslag] (de aanslagen).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft via beeldbellen deelgenomen [heffingsambtenaar] namens de heffingsambtenaar.
1.5.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 9 februari 2023 naar zijn adres [adres] te ([postcode]) [plaats] en onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 10 februari 2023 aan belanghebbende is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen tijdig en op juiste wijze is aangeboden.

Feiten

2. De aanslagen betreffen de eigendom en het gebruik van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de onroerende zaak) en de percelen [aanslag] en [aanslag] (de percelen). Belanghebbende is eigenaar en woont op dat adres.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen terecht en voor een niet te hoog bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
Standpunten
4.1.
Belanghebbende stelt dat de aanslagen watersysteemheffing ten onrechte zijn opgelegd. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van de onroerende zaak en weigert te betalen voor het aanrichten van schade die opzettelijk in stand wordt gehouden. Daartoe voert hij aan dat het waterschap al jaren zijn taken verwaarloost. Bij herhaling is gevraagd de pomp te verwijderen om schade aan zijn opstallen en grond te voorkomen. Gevolgen daarvan zijn het verdrogen van de grond, inklinking van de bodem, wateroverlast op andere delen van de grond en scheurvorming in gebouwen. De pomp is uiteindelijk in 2019 uitgebrand. Daarnaast is het onderhoud van wegen, bermen en bomen al jaren beneden peil. Communicatie over deze klachten en de geleden schade, die op 20 mei 2018 al € 805.000 bedroeg, is niet mogelijk. Het waterschap komt zijn zorgplicht niet na. Daarbij komt dat de watersysteemheffing enkele jaren geleden door een rechter is opgeheven wegens vrijstelling door het waterschap.
4.2.
Volgens de heffingsambtenaar zijn de aanslagen terecht opgelegd, omdat belanghebbende eigenaar is van de onroerende zaak en de percelen en ook in de onroerende zaak woont.
Mocht de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar doen?
5.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift verwijst naar het aanslagbiljet met nummer [nummer]. Daarmee heeft hij bezwaar gemaakt tegen alle met dit biljet bekendgemaakte aanslagen. De eerste vraag die de rechtbank voorligt is of de heffingsambtenaar uitspraak mocht doen op de bezwaren van belanghebbende.
5.2.
Artikel 131, eerste lid, van de Waterschapswet bepaalt dat, indien bezwaar wordt gemaakt zowel tegen een belastingaanslag in de heffing ter zake van een gebouwde of ongebouwde onroerende zaak als tegen een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) gegeven beschikking welke ten grondslag heeft gelegen aan die belastingaanslag, ingeval feiten en omstandigheden in het geding zijn die van belang zijn zowel voor de heffing ter zake van een gebouwde of ongebouwde onroerende zaak als voor de vaststelling van de waarde op de voet van genoemd hoofdstuk IV, de termijn waarbinnen de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap uitspraak doet op het eerstbedoelde bezwaar aanvangt, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op het tijdstip waarop de op de voet van genoemd hoofdstuk IV gegeven beschikking onherroepelijk is komen vast te staan.
5.3.
De rechtbank heeft op de dag dat deze zaken ter zitting zijn behandeld, ook zaken behandeld van belanghebbende tegen de waarde van de onroerende zaak [adres] op grond van de Wet WOZ, waarbij de omvang van de onroerende zaak en de percelen onderwerp van gesprek was. Dit betekent dat de waarde van de onroerende zaak nog niet onherroepelijk vaststaat en de beslistermijn op de bezwaren tegen de aanslagen watersysteemheffing gebouwd en ongebouwd nog niet is aangevangen. Gezien deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat belanghebbende niet in zijn belangen wordt geschaad als de uitspraken op bezwaar op dezelfde dag als de uitspraken op bezwaar tegen de WOZ-beschikkingen worden behandeld. [1] De rechtbank zal daarom de beroepen gegrond verklaren en de uitspraken op bezwaar vernietigen voor zover deze zien op de aanslagen watersysteemheffing gebouwd en ongebouwd voor de jaren 2020 en 2021. De heffingsambtenaar dient (opnieuw) uitspraken op bezwaar te doen nadat de waarde (en omvang) van de onroerende zaak onherroepelijk vaststaat.
Is de aanslag watersysteemheffing ingezetenen terecht aan belanghebbende opgelegd?
6.1.
Onder de naam watersysteemheffing wordt een heffing geheven van hen die ingezetenen zijn. [2] Heffingsplichtig voor de aanslag watersysteemheffing ingezetenen is degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik heeft van woonruimte. [3]
6.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende ingezetene is. Hij is daarmee de heffingsplichtige voor de aanslagen watersysteemheffing ingezetenen 2020 en 2021. Belanghebbende beroept zich echter op een vrijstelling door het waterschap.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat de Verordening op de watersysteemheffing 2020 van het waterschap Scheldestromen (de Verordening), die ook van toepassing is op het belastingjaar 2021, één artikel over vrijstelling van watersysteemheffing bevat, namelijk artikel 13. Dit artikel is echter niet van toepassing, omdat dit ziet op de watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken en niet op de watersysteemheffing ingezetenen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat op enige andere wijze aan hem vrijstelling is verleend door het waterschap of zou kunnen worden verleend. De aanslagen watersysteemheffing ingezetenen 2020 en 2021 zijn daarom terecht opgelegd.
6.4.
De hoogte van de aanslagen is overeenkomstig artikel 4 van de Verordening. Belanghebbende heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd.
6.5.
Daarnaast heeft belanghebbende aangevoerd dat hij de aanslagen niet wil betalen vanwege de door het waterschap veroorzaakte schade en het niet voldoen aan de zorgplicht. De rechtbank volgt dit standpunt niet, omdat het niet voldoen aan de zorgplicht en het veroorzaken van schade, wat daar ook van zij, niet van belang is voor de belastingplicht.
6.6.
Uit het voorgaande volgt dat de aanslagen watersysteemheffing ingezetenen voor de jaren 2020 en 2021 terecht en tot de juiste hoogte aan belanghebbende zijn opgelegd. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.

Conclusie en gevolgen

7.1.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar ten onrechte op de bezwaren tegen de aanslagen watersysteemheffing gebouwd en ongebouwd voor de jaren 2020 en 2021 heeft beslist. De rechtbank zal de beroepen in zoverre gegrond verklaren en de uitspraken op bezwaar zullen in zoverre worden vernietigd. De rechtbank zal de heffingsambtenaar opdragen (opnieuw) op deze bezwaren te beslissen nadat over de omvang en de waarde van de onroerende zaak en de omvang van de percelen onherroepelijk is beslist. De rechtbank zal de beroepen voor zover gericht tegen de aanslagen watersysteemheffing ingezetenen ongegrond verklaren. Dat betekent dat de aanslagen watersysteemheffing ingezetenen voor de jaren 2020 en 2021 in stand blijven.
7.2.
De heffingsambtenaar moet de door belanghebbende betaalde griffierechten van (€ 48 + € 49 =) € 97 vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking te komen kosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond voor zover deze zien op de aanslagen watersysteemheffing ongebouwd en gebouwd voor de jaren 2020 en 2021;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar in zoverre;
- draagt de heffingsambtenaar op opnieuw uitspraak op de bezwaren te doen nadat de waarde van de onroerende zaak onherroepelijk vaststaat;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van totaal € 97 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 2 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:381
2.artikel 117, eerste lid, van de Waterschapswet en artikel 2, eerste en tweede lid, van de Verordening op de watersysteemheffing 2020 van het waterschap Scheldestromen (de Verordening)
3.artikel 1, onder a, en artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening