In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 17 december 2019 en 21 december 2020. Belanghebbendes werkgever heeft ter zake van de hierna vermelde tijdvakken loonheffingen op aangifte afgedragen in verband met een aan belanghebbende ter beschikking gestelde personenauto. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 17 maart 2023 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt of de bijtelling wegens privégebruik auto op grond van artikel 13bis van de Wet LB terecht is toegepast. Belanghebbende stelt dat de bijtelling naar de werkelijke waarde van de auto moet plaatsvinden en niet op basis van de catalogusprijs, wat in strijd zou zijn met artikel 110 VWEU. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een grensoverschrijdende situatie en dat de bijtelling zoals bepaald in artikel 13bis van de Wet LB niet betwist is. De beroepen worden ongegrond verklaard, maar belanghebbende krijgt wel recht op een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 2.500, waarvan € 1.481 voor rekening van de inspecteur en € 1.019 voor rekening van de minister. De rechtbank veroordeelt beide partijen tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende.