AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor een Belgische inwoner die in Nederland werkt
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2023, wordt het beroep van een inwoner van België tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 beoordeeld. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.000. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de hypotheekrenteaftrek heeft geweigerd omdat het box 3 inkomen in België hoog zou zijn. De rechtbank stelt vast dat bij de beoordeling van de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige, rekening gehouden moet worden met het in de woonstaat te belasten inkomen volgens de regels van die woonstaat. Dit leidt tot de conclusie dat artikel 7.8, zevende lid, van de Wet IB 2001 onverbindend is. De rechtbank concludeert dat het in Nederland te belasten gezinsinkomen van belanghebbende en zijn echtgenote nagenoeg volledig onderworpen is aan de inkomstenbelasting, waardoor zij als buitenlandse belastingplichtigen kwalificeren en recht hebben op toepassing van de eigenwoningregeling. De rechtbank vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.807 en kent een proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende.
Voetnoten
1.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Luxemburg 2001.
2.Naar het arrest Hof van Justitie 14 februari 1995, Schumacker, C-279/93, ECLI:EU:C:1995:31.
3.Artikel 3.120, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in samenhang met artikel 3.110 van de Wet IB 2001.
4.Vergelijk artikel 7.2, tweede lid, onderdeel f, van de Wet IB 2001, dat uitsluitend betrekking heeft op de in Nederland gelegen woning.
5.Artikel 7.8 van de Wet IB 2001.
6.Artikel 7.8, zesde lid, van de Wet IB 2001 in samenhang met artikel 7.8, zevende lid, van de Wet IB 2001.
7.Hof van Justitie EU 9 februari 2017, X, ECLI:EU:C:2017:102, punt 33.
8.Vgl. de conclusie van A-G Niessen van 10 december 2015, ECLI:NL:PHR:2015:2449 en de daarin aangehaalde jurisprudentie, alsmede Hof van Justitie EU 9 februari 2017, X, ECLI:EU:C:2017:102. 9.Hof van Justitie EG 1 juli 2004, Wallentin, ECLI:EU:C:2004:403, Hof van Justitie EG 25 januari 2007, Meindl, ECLI:EU:C:2007:57. Vgl. ook de conclusie van A-G Van Ballegooien van 16 november 2007, ECLI:NL:PHR:2007:AY9475. 10.Zie onder meer artikel 313, eerste lid, van het Belgische Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) en artikel 313, eerste lid, sub 5 van de WIB 1992.
11.Artikel 7.8, vierde lid, van de Wet IB 2001.
12.Artikel 2.17 van de Wet IB 2001.
13.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.